NAAM VAN HET GENEESMIDDEL:
Telebrix 35, 350 mg I/ml, oplossing voor injectie.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING:
Voor 100 ml oplossing: Megluminejoxitalamaat:
Hulpstof met bekend effect: natrium (341,8 mg natrium per 100 ml). Voor de volledige lijst van hulpstoffen zie rubriek 6.1.
FARMACEUTISCHE VORM: KLINISCHE GEGEVENS: 4.1. Therapeutische indicaties
Dit geneesmiddel is uitsluitend voor diagnostisch gebruik. Telebrix 35 is geïndiceerdvoor intra-arteriële en intraveneuze injectie bij volwassenen en kinderen. Het is een contrastmiddel ter versterking van het contrast bij urografie, angiografie en diverse radiologische onderzoekingen.
4.2. Dosering en wijze van toediening
Dosering De dosis moet worden aangepast aan leeftijd, gewicht, nierfunctie, type onderzoek en het volume van het te onderzoeken orgaan. Intraveneuze urografie: - volwassenen
1 ml / kg per injectie, hetzij 2 à 3 ml / kg
Er mag bij volwassenen maximaal 250 ml worden toegediend, afhankelijk van het soort onderzoek, door middel van herhaalde injecties. Per injectie dient de 100 ml niet overschreden te worden.
Speciale patiëntengroepen Ouderen Aangezien er bij ouderen vaak sprake is van een afname van de fysiologische functies, moet de klinische toestand van de patiënt zorgvuldig worden gecontroleerd. Telebrix 35 moet met voorzichtigheid in de laagste effectieve dosis worden toegediend (zie rubriek 4.4) bij goed gehydreerde patiënten. Pediatrische patiënten Zoals bij andere hyperosmolaire contrastmiddelen, moet de toepassing van dit middel zorgvuldig worden overwogen bij pasgeborenen, zuigelingen en kinderen. De keuze van een iso-osmolair contrastmiddel kan de voorkeur genieten. De toegediende dosis dient bij pasgeborenen, zuigelingen en kinderen tot het minimum te worden verlaagd. Patiënten met een nierfunctiestoornis Bij patiënten met nierfalen wordt de dosis verlaagd en moet zorg worden gedragen voor voldoende hydratie (zie ook rubriek 4.4. Voorzorgen bij gebruik – Nierfalen). Wijze van toediening: Telebrix 35 moet middels een intra-arteriële of intraveneuze injectie toegediend worden.
4.3. Contra-indicaties:
Overgevoeligheid voor joxitalaminezuur of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde
Voorgeschiedenis van ernstige onmiddellijke reactie of vertraagde huidreactie met
Intrathecale of subarachnoïdale (of epidurale) toediening van Telebrix 35 voor
myelografie, ventriculografie of cisternografie is gecontra-indiceerd aangezien ernstige en potentieel levensbedreigende reacties (bijv. myoclonus of epilepsie) kunnen optreden.
4.4. Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een allergische reactie kan optreden ongeacht de toedieningsweg en de dosis. Toediening via bepaalde routes (articulair, biliair, intra-uterien, intra-urethraal, enz.) leidt tot een aanmerkelijke systemische passage en systemische effecten kunnen dan ook worden waargenomen.
Prevalentie en hevigheid van bijwerkingen zijn naar verwachting voor geneesmiddelen die vasculair en via bepaalde lokale routes worden toegediend hoger dan voor intestinaal toegediende geneesmiddelen die onder normale omstandigheden weinig worden geabsorbeerd. Overgevoeligheid Elk jodiumhoudend contrastmiddel kan overgevoeligheidsreacties veroorzaken, zowel lichte als ernstige, die levensbedreigend kunnen zijn. Ze kunnen onmiddellijk optreden (binnen 60 minuten) of vertraagd (na tot wel 7 dagen). Ze zijn dikwijls onvoorspelbaar. In verband met het risico op een ernstige reactie is het noodzakelijk dat middelen voor reanimatie in een noodsituatie onmiddellijk beschikbaar zijn. Er zijn verschillende mechanismen gemeld: Directe toxiciteit die het vasculaire endotheel en weefseleiwitten aantast. De farmacologische werking die de concentratie wijzigt van bepaalde endogene factoren
(histamine, complementfracties, ontstekingsmediatoren), frequenter met hyperosmolaire producten.
Onmiddellijke IgE-gemedieerde allergie afhankelijk van het contrastmiddel (anafylaxie)
Celgemedieerde allergische reacties (vertraagd optredende huidreacties).
Patiënten bij wie eerder een reactie is opgetreden tijdens toediening van een jodiumhoudend contrastmiddel, hebben een verhoogd risico op een hernieuwde reactie tijdens de toediening van hetzelfde of een ander jodiumhoudend contrastmiddel, en worden dan ook beschouwd als personen met een hoog risico.
Bronchiaal astma, rhinoconjunctivitis en andere medicijn gerelateerde allergieën zijn mogelijke risicofactoren voor ernstige contrastovergevoeligheidsreacties.
Om het risico van overgevoeligheidsreacties zoveel mogelijk te beperken, worden de volgende maatregelen aanbevolen:
• Identificeer risicopersonen met een gerichte anamnese. Risicofactoren zijn een eerdere
reactie op een contrastmiddel, astma en allergische aanleg.
• Overweeg het toedienen van corticosteroïden en/of H1-antihistaminica. Deze middelen
werden voorgesteld als premedicatie bij patiënten met een hoog risico op overgevoeligheid. Ze voorkomen echter niet het optreden van ernstige of zelfs fatale anafylactische shock.
• Garandeer continu medisch toezicht • Handhaaf een veneuze toegang • Houd geneesmiddelen en apparatuur voor reanimatie onmiddellijk voorhanden.
• Houd de patiënt na toediening van een contrastmiddel tenminste 1 uur onder observatie,
aangezien de meeste bijwerkingen binnen deze tijd optreden. Deze observatieperiode is vooral belangrijk bij patiënten met nierinsufficientie. Bij patiënten met hartfalen is een observatieperiode van een aantal uur nodig.
• Waarschuw de patiënt dat reacties vertraagd kunnen optreden (tot wel 7 dagen later)
Jodiumhoudende contrastmiddelen en de schildklier (zie ook rubriek 4.8 Bijwerkingen) Voorafgaand aan de toediening van een jodiumhoudend contrastmiddel, moet worden gecontroleerd of er voor de patiënt geen schildklierscintigrafie of biologisch onderzoek van de schildklier, of een behandeling met radioactief jodium gepland staat. De toediening van jodiumhoudende contrastmiddelen kan, ongeacht de toedieningswijze, tot twee maanden na toediening een verstorende invloed hebben op jodiumbinding door de schildklier of metastasen van schildklierkanker. Deze procedures moeten vóór de radiologische onderzoeken worden uitgevoerd. Na toediening van een jodiumhoudend contrastmiddel, in het bijzonder bij patiënten met struma, latente hyperthyreoïdie of een voorgeschiedenis van dysthyreoïdie, bestaat er een risico op hyperthyreoïdie, thyrotoxische crisis of inductie van hypothyreoïdie. Indien nodig, dienen de onderzoeken uitgevoerd te worden na profylactische toediening van thyreostatica. Hypothyreoïdie kan ook optreden bij pasgeborenen wanneer aan hen of aan de moeder een jodiumhoudend contrastmiddel is toegediend. Daarom moet hun schildklierfunctie worden beoordeeld en gecontroleerd. Extravasatie Extravasatie is een complicatie die soms voorkomt (0,04% tot 0,9%) bij intraveneuze injecties met contrastmiddelen. Het gevaar is groter bij producten met een hoge osmolaliteit, zoals Telebrix 35. Hoewel de gevolgen meestal beperkt blijven, zijn ernstige letsels als huidulceratie, weefselnecrose en compartimentsyndroom bij elk jodiumhoudend contrastmiddel mogelijk. Ernst en risico van de extravasatie worden onder meer bepaald door de patiënt (slechte of kwetsbare vasculaire toestand) en de gebruikte techniek (toepassing van een powerinjectie, groot volume). Het is belangrijk deze factoren te signaleren, zo nodig de injectieplaats en de techniek te optimaliseren, en de injectieplaats te controleren vóór, tijdens en na het injecteren van Telebrix 35. Nierfalen Jodiumhoudende contrastmiddelen kunnen tijdelijk de nierfunctie beïnvloeden of bestaand nierfalen verergeren. De te nemen preventieve maatregelen zijn: Identificeer patiënten met een hoog risico: Bereken de eGFR en overweeg of de waarde
betrouwbaar mag worden geacht. Het risico is verhoogd als eGFR < 60 ml/min/1.73m2, vooral in combinatie met diabetes mellitus, perifeer vaatlijden, hartfalen, leeftijd > 75 jaar, anemie, symptomatische hypotensie, groot contrastvolume, verminderd effectief circulerend volume en/of gebruik van diuretica of nefrotoxische geneesmiddelen. Ook patiënten met uitscheiding van lichte ketens in de urine (M. Kahler, M. Waldenström) hebben een verhoogd risico.
Start waar nodig een passende hydratie met een natriumoplossing, zonodig door een
intraveneus infuus in stand te houden vanaf vóór de procedure totdat het contrastmiddel door de nieren is geklaard.
Vermijd combinaties van nefrotoxische geneesmiddelen (als dergelijke combinaties nodig
zijn, moet de controle van de nierfunctie worden opgevoerd). De betreffende geneesmiddelen zijn met name niet-steroïde ontstekingsremmers (NSAID’s), angiotensine converterende enzym (ACE)-remmers, aminoglycosiden, organoplatinen, hooggedoseerd methotrexaat, pentamidine, foscarnet en bepaalde antivirale middelen (aciclovir, ganciclovir, valaciclovir, adefovir, cidofovir en tenofovir), vancomycine, amfotericine B, diuretica, immunosuppressiva als ciclosporine of tacrolimus, ifosfamide.
Bij bepaling van het interval tussen twee röntgenonderzoeken waarbij een jodiumhoudend
contrastmiddel wordt toegediend, moet rekening worden gehouden met een verlengde eliminatietijd in geval van een nierfunctiestoornis en moet het interval zo lang zijn als klinisch aanvaardbaar is, met name bij risicopatiënten. Voor die patiënten wordt bij voorkeur een interval van ten minste 48 tot 72 uur aangehouden. In geval van een nierfunctiestoornis na het eerste onderzoek moet een eventueel volgend onderzoek worden uitgesteld tot de initiële nierfunctie is hersteld.
Voorkom lactaatacidose bij patiënten met diabetes die worden behandeld met metformine
aan de hand van de creatininespiegel in bloed (zie 4.5. Interacties – Metformine).
Hemodialysepatiënten mogen jodiumhoudende contrastmedia toegediend krijgen, aangezien deze middelen dialyseerbaar zijn. Eerst moet de afdeling hemodialyse worden geraadpleegd. Leverfalen Speciale voorzorg is geboden bij patiënten die lijden aan zowel leverfalen als nierfalen. Ze hebben een verhoogd risico op retentie van contrastmiddelen. Astma Astma moet zijn gestabiliseerd vóór toediening van een jodiumhoudend contrastmiddel. Er bestaat een verhoogd risico bij een voorgeschiedenis van eerdere reacties op een contrastmiddel en bekende allergieën ( bronchiaal astma, hooikoorts, voedsel- en medicijnallergieën). Wanneer bij een diagnostische procedure het gebruik van een contrastmiddel noodzakelijk wordt geacht, is een voorgeschiedenis van allergie geen contra-indicatie. Voorzichtigheid is echter geboden. Premedicatie van antihistaminica of corticosteroïden, ter voorkoming of beperking van mogelijke allergische reacties bij deze patiënten, moet worden overwogen. In verband met het verhoogde risico op bronchospasme is speciale aandacht noodzakelijk wanneer zich in de 8 dagen voorafgaand aan het onderzoek astma-aanvallen hebben voorgedaan. Ernstige cardiovasculaire aandoeningen In het geval van ernstige cardiovasculaire ziekten, bestaand hartfalen of hartfalen in een vroeg stadium, coronair vaatlijden, pulmonale arteriële hypertensie of hartklepaandoening, is na toediening van een jodiumhoudend contrastmiddel het risico van longoedeem, myocard ischemie en hartritmestoornissen of ernstige hemodynamische stoornissen verhoogd. Aandoeningen van het centraal zenuwstelsel In verband met het risico op verergering van neurologische verschijnselen en epileptische insulten dienen de voor- en nadelen van contrastonderzoek per patiënt te worden ingeschat bij: patiënten die zich presenteren met 'transient ischaemic attack' (TIA), acuut herseninfarct,
recente intracraniële bloeding en hersenoedeem, idiopathische of secundaire epilepsie (tumor, litteken).
alcohol- en drugsverslaafden. Feochromocytoom Bij patiënten met feochromocytoom kan na intravasculaire toediening van een contrastmiddel een hypertensieve crisis optreden. Daarom kan vóór de procedure passende behandeling noodzakelijk zijn.
Myasthenie De toediening van een contrastmiddel kan de symptomen van myasthenie verergeren. Angst en opwinding Bijwerkingen gerelateerd aan de toediening van jodiumhoudende contrastmiddelen kunnen worden versterkt door een hevige toestand van opwinding, angst of pijn. Een passende behandeling, en mogelijk sedatie, kunnen noodzakelijk zijn. Waarschuwing inzake hulpstoffen Dit geneesmiddel bevat 341,8 mg natrium per 100 ml. Patiënten met een zoutarm dieet dienen hier rekening mee te houden.
4.5. Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Metformine (zie ook rubriek 4.4. Voorzorgen bij gebruik – Nierfalen).
eGFR (ml/min/1.73m2) Behandeling met metformine
48 uur voor de toediening van het contrastmiddel staken. Als de nierfunctie niet is
verslechterd pas 48 uur na toediening van contrastmiddel weer hervatten.
Patiënten met een bijkomende ziekte die
zorgvuldige risico-batenbeoordeling dient
vooraf te gaan aan de toediening van alle
jodiumhoudende contrastmedia. Staken vanaf moment van toediening van contrastmiddel. Na de procedure de patiënt controleren op tekenen van lactaatacidose.
Metformine 48 uur na toediening van contrastmiddel hervatten mits serumcreatinine/ eGFR niet is veranderd ten opzichte van het niveau voor het beeldvormende onderzoek.
Radiofarmaca (zie ook rubriek 4.4. Bijzondere waarschuwingen)
Bij risicopatiënten is sprake van een risico op hyperthyreoïdie of inductie van hypothyreoïdie. Jodiumhoudende contrastmiddelen verstoren gedurende een aantal weken de opname van radioactief jodium door het schildklierweefsel, en dit kan leiden tot een slechte binding bij schildklierscintigrafie en een verminderde effectiviteit van behandeling met jodium 131. Bètablokkers, vasoactieve stoffen, angiotensine converterende enzym (ACE)-remmers, angiotensineantagonisten. Deze middelen verminderen de effectiviteit van de cardiovasculaire mechanismen die compenseren voor bloeddrukafwijkingen. Overgevoeligheidsreacties kunnen worden verergerd bij patiënten die bètablokkers gebruiken, en in het bijzonder indien er sprake is van bronchiaal astma. Deze patiënten kunnen ongevoelig zijn voor standaardbehandeling van overgevoeligheidsreacties met
bèta-agonisten. De arts moet hierop bedacht zijn alvorens het jodiumhoudende contrastmiddel toe te dienen en reanimatieapparatuur dient voorhanden te zijn.
In verband met het risico op door diuretica geïnduceerde dehydratie, is in eerste instantie rehydratie met vocht en elektrolyten noodzakelijk om het risico van acuut nierfalen tot een minimum te beperken. Vanwege zijn hyperosmolaire eigenschappen kan Telebrix 35 een additief diuretisch effect hebben.
Er kan een versterkte reactie op contrastmiddelen optreden tijdens de behandeling met interleukine-2 (intraveneuze route): huiduitslag, 'flushing' (rood worden), erytheem, koorts of griepachtige verschijnselen, of in zeldzamer gevallen hypotensie, oligurie of zelfs nierfalen.
Zie rubriek 4.4. Voorzorgen bij gebruik – Nierfalen.
Gebleken is dat contrastmiddelen in vitro de werking van fibrinolytica verstoren. Dit effect varieert afhankelijk van het fibrinolyticum. Fibrinolytica zijn minder effectief na gebruik van een contrastmiddel.
Hoge concentraties jodiumhoudende contrastmiddelen in plasma en urine kunnen in-vitro
tests op bilirubine, eiwit en anorganische stoffen (ijzer, koper, calcium en fosfaat) verstoren; daarom wordt aanbevolen om klinisch-chemisch onderzoek naar deze stoffen niet uit te voeren gedurende de 24 uur na de procedure.
Schildklierfunctie, schildklieronderzoeken (zie rubriek 4.4. Bijzondere waarschuwingen –
Jodiumhoudende contrastmiddelen en de schildklier).
4.6. Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding Zwangerschap Er is beperkte ervaring met het gebruik van jodiumhoudend contrastmiddel tijdens de zwangerschap. De korte termijn jodiumoverbelasting na toediening van een contrastmiddel aan een zwangere vrouw kan leiden tot depressie van de foetale schildklierfunctie. Tot dusver zijn er geen aanwijzingen voor schadelijkheid bij dierproeven. Telebrix dient alleen aan zwangere vrouwen toegediend te worden indien strikt noodzakelijk. De schildklierfunctie van neonaten die in utero blootgesteld zijn, dient gedurende de eerste week na de geboorte gemonitord te worden. Borstvoeding In de moedermelk worden kleine hoeveelheden jodiumhoudende contrastmiddelen uitgescheiden. Daarom is er een gering risico dat incidentele toediening aan de moeder bijwerkingen bij de zuigeling veroorzaakt. Het verdient de voorkeur om de borstvoeding gedurende 24 uur na toediening van een jodiumhoudend contrastmiddel te staken. Vruchtbaarheid Toxicologische onderzoeken van de voortplantingsfunctie hebben geen effect aangetoond op de vruchtbaarheid of de foetale en postnatale ontwikkeling. 4.7. Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Er is geen onderzoek verricht naar de effecten op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen. In verband met de farmacologische eigenschappen van Telebrix 35, is een effect op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen niet aannemelijk.
4.8. Bijwerkingen
Sinds het op de markt brengen zijn de meest gemelde bijwerkingen na toediening van Telebrix (in welke vorm ook) overgevoeligheid (inclusief anafylactische reactie, anafylactoïde reactie en anafylactisch shock), urticaria, huiduitslag (inclusief erytheem en maculopapulaire huiduitslag) en reacties op de injectieplaats (zoals oedeem, pijn en ontsteking). De overgevoeligheidsreacties treden doorgaans onmiddellijk op (tijdens de toediening of in het uur na aanvang van de toediening), en soms vertraagd (één uur tot een aantal dagen na de toediening), en manifesteren zich dan in de vorm van ongewenste huidreacties. De onmiddellijke reacties kunnen bestaan uit één of meer bijwerkingen, die gelijktijdig of na elkaar optreden, en waarbij het gewoonlijk gaat om cutane, respiratoire en/of cardiovasculaire manifestaties. Elk daarvan kan duiden op aanvang van shock en kan, in zeer zeldzame gevallen, zelfs fataal blijken te zijn In onderstaande tabel staan de bijwerkingen per systeem-/orgaanklasse en per frequentie, waarbij de volgende categorieën worden gebruikt: zeer vaak (1/10), vaak (1/100 tot <1/10), soms (1/1000 tot <1/100), zelden (1/10.000 tot <1/1000), zeer zelden (<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden vastgesteld). Bijwerkingen gemeld met Telebrix 35 of een andere vorm van Telebrix na intra- vasculaire toediening:
Systeem/orgaanklasse Frequentie: Bijwerking
Immuunsysteemaandoeningen Soms: anafylactische shock, anafylactische reactie,
anafylactoïde reactie, overgevoeligheid
Soms: thyreotoxische crisis*, hyperthyreoïdie*, schildklieraandoening**
Zeer zelden: coma, bewustzijnsverlies, syncope, convulsie, parese/paralyse, paresthesie, tremor, duizeligheid, hoofdpijn
Zeer zelden: hartstilstand, myocardinfarct, angina pectoris, hartritmestoornissen, tachycardie, cyanose
Zeer zelden: hypertensie, hypotensie, tromboflebitis1, 'flushing' (rood worden)
Systeem/orgaanklasse Frequentie: Bijwerking
Ademhalingsstelsel-, borstkas- Zeer zelden: larynxoedeem, laryngospasme, longoedeem, en mediastinumaandoeningen
Niet bekend: ademhalingsstilstand, ademhalingsinsufficiëntie, bronchospasme, gevoel van dichtgeknepen keel,
Maagdarmstelselaandoeningen Zeer zelden: diarree, misselijkheid, braken, buikpijn
Onmiddellijk: angio-oedeem, urticaria, pruritus, erytheem, hyperhidrose Vertraagd: huiduitslag, maculopapulaire huiduitslag, bulleuze dermatitis1
Zeer zelden: oedeem, gezichtsoedeem, koorts, het warm
hebben, koude rillingen, extravasatie op de injectieplaats, pijn op de injectieplaats, ontsteking op de injectieplaats, oedeem op injectieplaats, necrose op de injectieplaats2
Thyreotoxicose kan optreden bij patiënten met hyperthyreoïdie die asymptomatisch is of niet onder controle gebracht, evenals bij patiënten met autonome schildklierknobbeltjes (wees extra voorzichtig bij ouderen). Verschijnselen kunnen vertraagd (met een aantal maanden) na de toediening optreden.
** Schildklieraandoening kan de verergering van struma zijn. Tijdelijke hypothyreoïdie
kan ook optreden bij pasgeborenen (prematuren) wanneer aan hen of aan de moeder een jodiumhoudend contrastmiddel is toegediend.
Bijwerkingen gemeld met enige vorm van Telebrix na enterale toediening en/of met andere jodiumhoudende contrastmiddelen:
Systeem/orgaanklasse Bijwerking
Zenuwstelselaandoeningen Hersenoedeem, geheugenverlies, spraakstoornis,
slaperigheid, dysgeusie, elektro-encefalogram abnormaal
Verminderd gezichtsvermogen, fotofobie, voorbijgaande blindheid
Systeem/orgaanklasse Bijwerking
Maagdarmstelselaandoeningen Pancreatitis2, ileus3, enterocolitis3,
parotisvergroting, hypersecretie van speeksel, bloedamylase verhoogd
Stevens-johnson-syndroom, toxische epidermale necrolyse, erythema multiforme, eczeem
bij patiënten met een slikstoornis, orale toediening
na endoscopische retrograde cholangiopancreatografie (ERCP)
4.9. Overdosering
Overdosering verhoogt het risico van nefropathie en kan leiden tot diarree, dehydratie, verstoorde elektrolytenbalans, hemodynamische stoornissen en cardiovasculaire aandoeningen. Bij zeer hoge doses, dient het verlies van vocht en elektrolyten gecompenseerd te worden door rehydratatie. De nierfunctie moet gedurende tenminste 3 dagen gecontroleerd worden. Indien nodig kan hemodialyse uitgevoerd worden.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN 5.1. Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische groep: Wateroplosbare, nefrotrope, hoog-osmolaire contrastmiddelen. ATC code: V08AA05. Telebrix 35, 350 mg I/ml, is een oplossing voor injectie van megluminejoxitalamaat en natriumjoxitalamaat in water, in een verhouding van 1:6,6, met een joodgehalte van 35%.
Telebrix 35 is een jodiumhoudend uro-angiografisch contrastmiddel dat de te onderzoeken lichaamsdelen beter zichtbaar maakt met behulp van röntgenstralen.
5.2. Farmacokinetische eigenschappen
Wanneer joxitalaminezuur langs vasculaire weg wordt geïnjecteerd, verspreidt het zich in het intravasculaire compartiment en de interstitiële ruimte. De halfwaardetijd is 1,1 uur, het distributievolume is 194 ml/kg en de totale klaring is gemiddeld 120 ml/min. Het middel wordt hoofdzakelijk in onveranderde vorm door de nieren uitgescheiden (glomerulusfiltratie zonder reabsorptie of tubulaire secretie). Het door Telebrix 35 geïnduceerde effect van osmotische diurese houdt verband met de osmolaliteit van het geïnjecteerde volume. In het geval van nierinsufficiëntie vindt heterotope eliminatie plaats via de galwegen, speekselklieren, het spijsverteringskanaal en via de zweetklieren. De stof is dialyseerbaar.
5.3. Gegevens uit het preklinische veiligheidsonderzoek
Bij dieren werden uitsluitend effecten waargenomen na een beduidend hogere blootstelling dan het maximale niveau waaraan de mens wordt blootgesteld. Deze effecten hebben daarom weinig klinische significantie.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS 6.1. Lijst van hulpstoffen
Meglumine Natriumhydroxide Natriumcalciumedetaat (E385) Natriumdiwaterstoffosfaat-dihydraat (E339) Water voor injectie.
6.2. Gevallen van onverenigbaarheid
In verband met het ontbreken van onderzoek naar onverenigbaarheden, mag dit geneesmiddel niet met andere geneesmiddelen gemengd worden.
6.3. Houdbaarheid 6.4. Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking, ter bescherming tegen licht. Bewaren beneden 30°C.
6.5. Aard en inhoud van de verpakking
Doos met 25 x 50 ml flacons. Doos met 10 x 100 ml flacons. Doos met 10 x 200 ml flacons De flacons zijn van gemaakt van glas met chlorobutyl rubber afsluitstop.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
6.6. Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Guerbet Nederland B.V. Avelingen-West 3A 4202 MS Gorinchem Nederland
NUMMER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN DATUM VAN EERSTE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
Laatste gedeeltelijke wijziging betreft de rubrieken 2, 3, 4.1 t/m 4.9, 5.1 t/m 5.3, 6.1, 6.2 en 6.6: 13 december 2012
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen: www.cbg-meb.nl.
Schweizerische KopfwehgesellschaftSociété Suisse pour l’étude des céphaléesSocietà Svizzera per lo studio delle cefaleeSocietad svizra per il studi del mal il tgauCet e brochure constitue une révision et une actualisa-tion des recommandations thérapeutiques de la Société Suisse pour l’étude des céphalées, recommandations qui ont fait leur preuve depuis de nombreuses années dans