De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
H.J.G.M. Crijns1, N.M. Panhuyzen-Goedkoop2, J.H. Kingma2,3, A.A.M. Wilde4, M.A. Allessie5, J.H. Bennekers6, M.P. van den Berg1, H.A. Bosker7, I.C. van Gelder1, A.T.M. Gosselink1, O. Kamp8, J.L.R.M. Smeets5
Inleiding N.M. Panhuyzen-Goedkoop,
Niet-farmacologische behandeling van boezem-
Elektrische cardioversie van boezemfibrilleren
Etiologie van boezemfibrilleren als basis voor de
behandeling J.H. Kingma, H.J.G.M. Crijns
De plaats van pacemakerbehandeling bij boe-
Mechanismen van boezemfibrilleren als basis
De betekenis van echocardiografie bij evaluatie
Chirurgische ablatie van boezemfibrilleren
N.M. Panhuyzen-Goedkoop, H.J.G.M. Crijns
Automatische implantabele atriale defibrillatorJ.L.R.M. Smeets
Farmacologische behandeling van boezem-fibrilleren
Boezemfibrilleren bij bijkomende pathologie
Medicamenteuze conversie van boezemfibrille-
Boezemfibrilleren bij het Wolff-Parkinson-
White-syndroom N.M. Panhuyzen-Goedkoop,
Ritme- of frequentiecontrole van boezemfibril-
leren: wat is de beste keuze? H.J.G.M. CrijnsJ.H. Bennekers, N.M. Panhuyzen-Goedkoop
Boezemfibrilleren bij (gecorrigeerde) congeni-
Preventie van trombo-embolieën bij boezem-
tale vitia N.M. Panhuyzen-Goedkoop,
Leden van de Werkgroep Boezemfibrilleren van de NVVC1
CardioVasculair Onderwijs Instituut, Utrecht.
St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein, en Rijksuniversiteit Groningen.
Academisch Medisch Centrum, Amsterdam, en Universitair Medisch
Boezemfibrilleren was tot jaren geleden een onschul-
dige aandoening, waarvoor behandeling met een kruid
(digitalis) afdoende was. Echter, boezemfibrilleren kan
vele kwalijke gevolgen hebben, zoals trombo-embo-
lische complicaties, hartfalen, en nadelige gevolgen
voor de kwaliteit van leven. Inmiddels zijn de inzich-
Correspondentieadres: N.M. Panhuyzen-Goedkoop.
ten omtrent de mechanismen van boezemfibrilleren,
CVOI, Postbus 19192, 3501 DD Utrecht.
de behandeling en het natuurlijk beloop veranderd.
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
Boezemfibrilleren kan het leven van de patiënt be-
3,8 (vrouw) gevallen per 1000 patiënten onder 55-
heersen, maar ook het leven van de dokter beïnvloe-
tot 64-jarigen, en van 75,9 (man) tot 62,8 (vrouw)
den. Door nieuwe ontwikkelingen op pathofysiolo-
per 1000 patiënten onder 85- tot 94-jarigen. Bij man-
gisch terrein alsmede door hernieuwde en steeds gro-
nen kwam boezemfibrilleren anderhalf maal zo vaak
ter wordende belangstelling voor deze ritmestoornis
voor als bij vrouwen (Benjamin 1994).
kan de preventie van boezemfibrilleren nieuwe wegen
Patiënten met boezemfibrilleren worden gekenmerkt
inslaan; in feite staat zij nog maar in de kinderschoe-
door een hoge leeftijd, aanwezigheid van diabetes, hy-
nen. Het is zeker dat door innovatief onderzoek de
pertensie, congestief hartfalen en kleplijden. Ischemi-
prognose van patiënten met boezemfibrilleren verder
sche hartziekte is bij mannen ook een risicofactor voor
kan worden verbeterd. Idealiter bestaat bij dat onder-
boezemfibrilleren (Benjamin 1994). Andere voor-
zoek een interactie tussen ‘prekliniek’ (eerstelijns ge-
spellende factoren zijn cardiomyopathie en obesitas.
zondheidszorg, polikliniek, en eerste hulp) en kliniek.
Echocardiografische parameters zijn grote atria,verminderde linkerkamerfunctie en toegenomen lin-
Voor u liggen de ‘Nederlandse Richtlijnen Boezem-
kerkamerwanddikte. In het verleden was reumatisch
fibrilleren’. Deze richtlijnen zijn op het moment dat
hartlijden de meest voorkomende oorzaak van boe-
u deze leest geenszins compleet, want niets is zo ver-
zemfibrilleren, maar tegenwoordig is dit ischemische
anderlijk als boezemfibrilleren. De redactie van deze
hartziekte en systemische hypertensie. Boezemfibril-
‘Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren’ heeft ge-
leren kan zich echter ook voordoen als een focale rit-
tracht om de huidige inzichten van boezemfibrilleren
mestoornis bij relatief jonge mensen zonder structu-
zo veel mogelijk voor u samen te vatten en bij te stel-
len, rekening houdend met de internationale inzich-ten, en om met Ab’du te spreken: ‘He who express-
es an opinion should not voice it as correct, but set it
Paroxysmaal boezemfibrilleren heeft de neiging om
forth as a contribution to the consensus of an opinion,
in persisterend boezemfibrilleren over te gaan (30%
for the light of reality becomes apparent when two
van de patiënten in een periode van vier jaar) (Godt-
opinions coincide’. (Abdu’l-Baha. Promulgation of
fredsen 1975). Naarmate de ritmestoornis langer
universal peace. Wilmette, IL., Baha’i Publishing
duurt wordt conversie (chemisch of elektrisch) moei-
lijker. Ook wordt het behouden van sinusritme naconversie moeilijker. De oorzaak ligt waarschijnlijk in
een progressieve toename van de boezemgrootte, af-
De ‘Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren’ kwa-
name van functionerend boezemmyocard en in elek-
men tot stand na enkele vergaderingen met de auteurs.
trische ‘remodelling’ van de boezems (Sanfillipo
In oktober 1997 volgde een plenaire bespreking tijdens
1990, Van Gelder 1996, Wijffels 1995).
de Najaarsvergadering van de Nederlandse Verenigingvoor Cardiologie te Garderen. Een vijftal onafhanke-
Classificatie van boezemfibrilleren
lijke cardiologen, P.H.J.M. Dunselman (Breda), M.R. van der Linde (Drachten), E.J.A.M. Göbel (Roer-
A. Classificatie naar tijdspatroon (3P-indeling van
mond), F.R. den Hartog (Bennekom) en H.A.M. van
Kesteren (Tilburg), waren bereid deze ‘Nederlandse
In de literatuur bestaat geen consensus over de clas-
Richtlijnen Boezemfibrilleren’ te toetsen aan hun da-
sificatie van boezemfibrilleren. Ten behoeve van de-
gelijkse (perifere) praktijkervaringen, waarvoor onze
ze ‘richtlijnen boezemfibrilleren’ wordt de volgende
dank. De dames E. Altena en M. Noordegraaf van de
indeling gehanteerd: paroxysmaal, persisterend en
medische bibliotheek van ziekenhuis Rijnstate (Arn-
permanent boezemfibrilleren (Sopher 1996, Galla-
hem) hebben hun assistentie verleend bij de comple-
tering van de referentielijst, waarvoor onze dank.
De ‘Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren’ zijn
Aanvalsgewijs optredend boezemfibrilleren, met een
mogelijk gemaakt met financiële steun van 3M-Pharma
duidelijk begin en einde, is van korte duur (meestal
korter dan twee dagen), en termineert veelal spontaan(of is snel chemisch te termineren met antiaritmica).
Etiologie van boezemfibrilleren als basis voor
– Persisterend boezemfibrilleren
Boezemfibrilleren van langere duur (meestal langerdan twee dagen), termineert niet spontaan, maar is
wel te termineren met elektrische cardioversie (meest
Boezemfibrilleren is de meest voorkomende hart-
ziekte, met een toenemende incidentie bij toene-mende leeftijd. De ‘Framingham Heart Study’ liet een
tweejaars incidentie zien variërend van 6,2 (man) tot
Chronisch boezemfibrilleren zonder mogelijkheid tot
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
3P-indeling van boezemfibrilleren (Sopher & Camm. Am J Cardiol 1999;77:24A-7A).
Duur mede bepaald door noodzaak instellen antistollingsbehandeling in verband met tijdafhankelijk risico van intra-atriale trombose. Paroxysmaal boezemfibrilleren(zie overige onderdelen van definitie) kan echter langer dan 48 uur duren.
Geen bovengrens, daar er geen of nauwelijks gegevens bekend zijn over de termijn waarbinnen persisterend boezemfibrilleren overgaat in permanent boezemfibril-leren; gedacht wordt aan circa twee jaar.
AA=antiaritmicum;ECV=elektrische cardioversie.
herstel van sinusritme, wat dan ook niet wordt nage-
regulair sinusritme, al dan niet in combinatie met boe-
streefd. De behandeling bestaat uit rate control.
Deze 3P-indeling is gebaseerd op het tijdspatroon en
C. Classificatie naar aanvalsfrequentie
de respons op de behandeling van boezemfibrilleren,
en is van toepassing op elke patiënt met boezemfi-
brilleren, ongeacht het onderliggend lijden of ande-re klinische karakteristieken. Overigens is bij een eer-
ste presentatie van boezemfibrilleren niet op voorhand
duidelijk met welke vorm van boezemfibrilleren men
te maken heeft, omdat het spontane gedrag (tijdspa-
– Idiopathisch (=‘lone atrial fibrillation’)
troon) van de ritmestoornis of de respons op de be-
handeling op dat moment niet bekend is. Bovendien
– Dilatatie (primaire/secundaire gedilateerde car-
kan in de loop van de tijd de ritmestoornis van par-
oxysmaal naar persisterend of permanent boezemfi-
– Hypertrofie (hypertensie, hypertrofische cardio-
B. Classificatie naar wijze van inductie
– Overige (hyperthyreoïdie, neoplasmata, intoxicatie)
Dit type begint vaak ’s nachts en stopt in de ochtend,
Boezemfibrilleren geeft palpitaties, pijn op de borst,
begint ook na stress, na de maaltijd of bij alcoholge-
dyspneu, presyncope, en soms ‘drop attacks’. Dit laat-
bruik. Meestal is er geen onderliggende structurele
ste komt meestal voor bij het begin of aan het einde van
hartziekte. Het pathofysiologische mechanisme kan ge-
de ritmestoornis. Boezemfibrilleren doet zich vaak voor
relateerd zijn aan een vagaal geïnduceerde verkorting
bij hartfalen. Andersom kunnen bij lang bestaand boe-
van de atriale refractaire periode. Het vagaal type boe-
zemfibrilleren symptomen van hartfalen op de voor-
zemfibrilleren treedt vaker op bij mannen dan vrouwen,
grond treden (progressie van de onderliggende ziekte
meestal op de leeftijd van 30 tot 50 jaar, en gaat slechts
en/of tachycardiomyopathie). Tachycardiomyopathie
zelden over in permanent boezemfibrilleren.
kan voorkomen zonder onderliggende hartziekte. Hartfalen door tachycardiomyopathie is veelal niet te
onderscheiden van andere oorzaken van pompfalen
De aanvallen treden overdag op en worden uitgelokt
(Rodrigues 1993, Van Gelder 1993). Andere symp-
door inspanning, stress, thee, koffie of alcoholgebruik.
tomen zijn die van trombo-embolische complicaties.
De aanvallen termineren vaak spontaan. Dit type isminder gebruikelijk en is veelal geassocieerd met een
Hemodynamische consequenties en mortaliteit
onderliggende structurele hartziekte (ischemische
Boezemfibrilleren doet de cardiac output verminde-
ren en kan tot hartfalen aanleiding geven (Onun-darson 1987, Krahn 1995), door verlies van de ‘atrial
– Pauzeafhankelijk boezemfibrilleren
kick’, toegenomen hartfrequentie, onregelmatigheid
Dit type komt vaak voor bij ouderen en in het kader
van het hartritme, toename van het onderliggend
van ‘sick sinus syndrome’ en wordt gekenmerkt door
hartlijden, en door de ontwikkeling van de tachycar-
een voorafgaande relatief langdurige sinuspauze en ir-
diegerelateerde cardiomyopathie (Crijns 1997).
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
Het relatieve risico van overlijden is bij boezemfibril-
geleidingsvertraging of geleidingsblok (Konings
leren twee maal zo groot als bij vergelijkbare patiën-
ten met sinusritme. Dit wordt geassocieerd met car-diovasculaire ziekte en trombo-embolische compli-
De lengte van een circuit (‘wavelength’ of golflengte)
caties (Kannel 1982, Onundarson 1987, Carson
is gedefinieerd als het product van de geleidingssnel-
heid en de refractaire periode. Het betreft dus de af-stand die het activatiefront aflegt in de tijd die het
myocard nodig heeft om volledig te herstellen van de
Gebruik van antiaritmica bij boezemfibrilleren begint
voorgaande activatie. Het (elektrisch) induceren van
met het classificeren van het type boezemfibrilleren.
boezemfibrilleren in normale hondenharten bleek pas
Het doel van de behandeling is 1) herstel van sinus-
mogelijk als de golflengte kleiner was dan 8 cm; bij
ritme met a) cardioversie, b) eventueel gevolgd door
een golflengte groter dan 12 cm trad nooit boezem-
profylaxe van recidiefboezemfibrilleren met een an-
fibrilleren op (Rensma 1988). Op een golflengte van
tiaritmicum, of 2) acceptatie van de ritmestoornis,
8 cm en het beschikbare boezemoppervlak van het
waarbij rate control wordt nagestreefd.
hondenhart passen ongeveer 6-7 circuits in het atri-um. Dit is het aantal dat al eerder was vastgesteld om
Er zijn drie verschillende toepassingen van antiarit-
deze ritmestoornis te laten voortduren. In zijn alge-
mische behandeling bij boezemfibrilleren: a) acute
meenheid vergemakkelijkt een korte golflengte dus
farmacologische terminatie, b) medicamenteuze pre-
de initiatie (en ook de continuering) van het boe-
ventie bij paroxysmaal en – na cardioversie – van per-
zemfibrilleren. Tevens geldt natuurlijk dat inhomo-
sisterend boezemfibrilleren, en c) rate control tijdens
geniteit van de bepalende elektrische variabelen, ge-
een paroxysme of gedurende persisterend of perma-
leidingssnelheid en refractaire periode – als algemeen
nent boezemfibrilleren. Medicamenteuze behande-
principe van re-entry – ook bijdragen aan de kans op
ling ter preventie of conversie heeft tot doel het ver-
het ontstaan van boezemfibrilleren. Hierin ligt mo-
lengen van de golflengte of het verminderen van uit-
gelijk de belangrijkste reden verscholen van het fre-
lokkende factoren. Het eerste kan worden bereikt met
quent optreden van boezemfibrilleren in structureel
klasse Ia- of III-antiaritmica, of met klasse Ic-midde-
abnormale harten in het kader van divers onderlig-
len (flecaïnide, propafenon). Het tweede kan worden
bereikt door gebruik van bijvoorbeeld β-blokkers in
In structureel normale geitenharten is tijdens elek-
geval van adrenerg boezemfibrilleren.
trisch geïnduceerd boezemfibrilleren vastgesteld datde geleidingsnelheid in principe hoog is (en blijft) endat de refractaire periode belangrijk kan zijn verkort
(Wijffels 1995). Dit principe, dat berust op verkorting
van de actiepotentiaalduur, wordt ‘elektrische remod-elling’ genoemd. Door de verkorting van de refrac-
Algemeen wordt geaccepteerd dat het elektrofysio-
taire periode verkort de golflengte en ontstaat, bij vol-
logische mechanisme dat aan boezemfibrilleren ten
doende verkorting van de refractaire periode, de mo-
grondslag ligt re-entry betreft. Uitzonderingen zijn
gelijkheid dat meerdere circuits tegelijkertijd in de
echter beschreven (zie onder). Omdat er telkens spra-
boezems kunnen bestaan waarmee het boezemfibril-
ke is van meerdere re-entry circuits tegelijkertijd wordt
leren een meer bestendig karakter kan krijgen. Naast
gesproken van ‘multiple wavelet re-entry’. De ‘mul-
de ‘steady state’-verkorting van de actiepotentiaal bij
tiple wavelet’-hypothese werd voor het eerst gefor-
hoge hartfrequenties is ook de aanpassing aan lang-
muleerd door Moe en Abilskov (1959). Experimen-
zamere frequenties verloren gegaan (Attuel 1982).
tele onderbouwing middels gedetailleerde mapping-
Normaal gesproken wordt de actiepotentiaal langer
onderzoeken volgde vele jaren later door de groep van
bij toenemende cycluslengte, maar in fibrillerend boe-
Allessie, die aantoonde dat elektrisch geïnduceerd
zemmyocard van patiënten (Attuel 1982) en van gei-
boezemfibrilleren (in geïsoleerde hondenharten in
ten (Wijffels 1995) blijft de refractaire periode over
aanwezigheid van acetylcholine) inderdaad berustte
het gehele frequentiebereik min of meer constant.
op meerdere circuits met telkens wisselende vormenen lengten (Allessie 1985). Het kritische aantal cir-
Middels verschillende farmacologische interventies
cuits dat nodig is om fibrilleren te laten voortduren
kan (en is) het bovenbeschreven wavelength-concept
bleek, in het hondenhart, ongeveer zes te bedragen.
getest. Farmaca die de golflengte verlengen doen dat
Mappingonderzoeken bij mensen (patiënten die een
haast uitsluitend door de refractaire periode te ver-
chirurgische ingreep ondergingen wegens een WPW-
lengen. Voor flecaïnide is gesuggereerd dat verlenging
syndroom) lieten zien dat het ‘multiple wavelet’-prin-
van de refractaire periode, die vooral optreedt bij kor-
cipe wel voorkomt, maar dat er ook van meer ‘geor-
te cycluslengte, belangrijker is dan de geïnduceerde
ganiseerd’ boezemfibrilleren sprake is, waarbij er een
geleidingsvertraging (die per definitie de golflengte
breed golffront is dat niet echt wordt onderbroken
zou verkorten). Omdat uiteindelijk de golflengte lan-
door de hier en daar aanwezige kleine gebieden met
ger wordt, termineert het boezemfibrilleren (Wang
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
1992). Andersom leidt vagale stimulatie door ver-
gen die coderen voor (delen) van de α- en β-adre-
korting van de refractaire periode tot verkorting van
nerge receptoren, kan worden gespeculeerd dat een
de golflengte onder de kritische grens van 8 cm
genetisch defect in de adrenerge modulatie van de
(Wang 1993). Dit is experimenteel een manier om
atriale elektrofysiologie hier een rol van belang zou
boezemfibrilleren te induceren, maar in de kliniek nog
niet toepasbaar. Uiteraard kan ook het induceren vaneen bidirectioneel blok bijdragen aan terminatie van
Ten slotte enkele opmerkingen over niet-farmacolo-
gische opties en alternatieve mechanismen van boe-zemfibrilleren. Door Haissaguerre (1994) zijn enke-
Het moge duidelijk zijn dat met het vergroten van het
le patiënten beschreven bij wie boezemfibrilleren kon
inzicht in de basaal-elektrofysiologische oorzaken van
worden getermineerd door lokale radiofrequentie-
de actiepotentiaalverkorting, vooruitgang in de far-
ablatie. Deze waarneming doet denken aan een focaal
macologische behandeling van boezemfibrilleren kan
elektrofysiologisch mechanisme in plaats van ‘multiple
worden geboekt. Theoretisch zijn er vele mogelijke
wavelength re-entry’. Mogelijk is de rest van de bei-
aangrijpingspunten voor farmaca: a) rek van geacti-
de boezems niet in staat de snelle ontladingsfrequen-
veerde ionkanalen (chloorkanalen?); b) opening van
tie van het focus te volgen, zodat in de boezems elek-
kaliumkanalen die door het intercellulaire metabolis-
trische inhomogeniteit ontstaat en op het elektrocar-
me worden gereguleerd (ATP-gevoelige kaliumka-
diogram de diagnose boezemfibrilleren wordt gesteld.
nalen); c) een andere verdeling van het aantal en de
Op grond van deze waarneming verdient het moge-
karakteristieken van de in de celmembraan tot ex-
lijk aanbeveling om, alvorens over te gaan tot invasieve
pressie gebrachte kaliumkanalen (Wijffels 1995);
behandeling, een focaal mechanisme uit te sluiten.
d) membraantransportsystemen zoals de natrium-ka-
Een tweede non-farmacologische behandelingswijze
liumpomp. Recente experimenten suggereren een rol
waarmee mogelijk succes is te boeken, is het ‘ver-
voor de e) intracellulaire calciumconcentratie (Tiele-
pacen’ van boezemfibrilleren. Het is niet ondenkbaar
man 1997). Vooralsnog is onvoldoende duidelijk
dat met name het ‘type I’-boezemfibrilleren (een
welk(e) mechanisme(n) aan de verkorting van de re-
breed golffront dat rondcirkelt) zich hiervoor leent
omdat er, in ieder geval in een groot deel van de boe-zem, sprake is van een macro-reëntrycircuit met een
Afgezien van het mechanisme van ‘electrical remod-
‘excitable gap’ (Konings 1994). Een precies op tijd
elling’ lijkt het optreden ervan consequenties te heb-
komende (pacemaker)impuls kan een dergelijk circuit
ben voor de behandeling van de ritmestoornis.
Mogelijk is dat een aantal medicamenten, waaronderflecaïnide, minder effectief is bij langer bestaand boe-zemfibrilleren. Dit fenomeen blijkt ook bij mensen op
te treden. Om ‘electrical remodelling’ te voorkomen
is beperken van de duur van de ritmestoornis het de-vies en zal, zolang er wordt gestreefd naar behoud van
Echocardiografie is een waardevol diagnostisch hulp-
sinusritme, elke aanval zo spoedig mogelijk moeten
middel om structurele oorzakelijke factoren van boe-
worden beëindigd. In de keuze van farmacologische
zemfibrilleren aan te tonen en om patiënten met een
behandeling kunnen ook de ontstaanswijze en het
hoog risico van trombo-embolische complicaties van
moment van optreden van de ritmestoornis een rol
boezemfibrilleren te identificeren (SPAF 1992).
spelen. Als het boezemfibrilleren altijd ’s nachtsbegint, dan is er mogelijk sprake van ‘vagaal’ boe-
Transthoracale echocardiografie (TTE) of trans-
zemfibrilleren, dat wil zeggen ontstaan door een ver-
oesofageale echocardiografie (TEE)?
hoogde vagotonus. Acetylcholine verkort de actie-
Wanneer bij TTE sprake is van een slechte echotoe-
potentiaal, door activatie van een acetylcholinege-
gankelijkheid van de patiënt (bijv. COPD), kan van-
voelig kaliumkanaal, en zal dus leiden tot verkorting
wege de anatomische relatie van de oesophagus met
van de golflengte. In dit kader zijn alle middelen die
het hart met TEE meestal een fraai beeld worden ge-
het hartritme (verder) vertragen eigenlijk gecontraïn-
vormd van alle hartcompartimenten. Met TEE is de
diceerd en is flecaïnide, mede vanwege zijn vagolytisch
mechanische functie van de linkerboezem eenvoudig
(neven)effect, vaak wel effectief. Helaas is het moei-
te beoordelen. Ook een intra-atriale massa kan fraai
lijk deze vorm klinisch goed te onderscheiden. Meest-
op deze wijze worden geobjectiveerd. TEE maakt in
al betreft het een combinatie van de adrenerge (tijdens
tegenstelling tot TTE het linkerhartoor (LAA) zicht-
inspanning) en de vagale (in rust) component. Met
baar. Bovendien kan onder meer het mitralisklepap-
betrekking tot de basaal-elektrofysiologische achter-
paraat van meerdere zijden worden bekeken,
grond van de ontstaanswijze is de recente vondst van
waardoor het mogelijk is om het mechanisme van mi-
een chromosoomlokalisatie in een familie met boe-
tralisvitium en klepvegetaties beter te beoordelen.
zemfibrilleren potentieel van groot belang (Brugada
Daarnaast is TEE gevoeliger voor detectie van zoge-
1997). Omdat in dezelfde regio de genen zijn gele-
naamd ‘spontaan contrast’. Een massa of een throm-
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
TTE en het risico van trombo-embolie.
Echocardiografie bij boezemfibrilleren.
In principe elke patiënt met boezemfibrilleren, en
– Verdenking op een structurele hartziekte
– Familiaire predispositie voor een structurele
– Risicostratificatie voor het te voeren beleid
– Eerder doorgemaakte trombo-embolie (cere-
LA=linkeratrium, esd=eindsystolische druk, edd=einddiastolische druk;
LV=linkerventrikel;*=komt ongeveer overeen met 45 mm.
– Elektrische cardioversie (indicatie nog onzeker)
bus in de linkerkamer kan echter beter worden be-
– Korte periode van voorbehandeling met
oordeeld met TTE, daar de apex met TEE (behalve
in de – niet eenvoudige – transgastrische opname)
– Eerder geobjectiveerde intracardiale thrombus
vaak slechter kan worden gevisualiseerd.
– Acute of eerder doorgemaakte trombo-embolie
In het LAA kan tijdens TEE met doppleronderzoekde mechanische functie van de linkerboezem kwan-titatief worden beoordeeld. Sinusritme geeft een
echocardiogram (tabel 2). Is de integraal van de E-top
bi- of quadrifasisch stroomprofiel. Boezemfibrilleren
(dopplerinstroom in linkerkamerinstroombaan) laag,
geeft een multifasisch of een irregulair stroomprofiel,
dan kan dit een indicatie zijn voor toepassing van ora-
waarbij de gemeten maximale bloedstroomsnelheid
le antistolling en uitstellen van elektrische cardiover-
normaal, verlaagd of niet of nauwelijks meetbaar kan
sie. In geval van trombo-embolische complicaties en
zijn. Bij patiënten met een verlaagde bloedstroom-
geobjectiveerd boezemfibrilleren kan ook TEE wor-
snelheid in het LAA (mechanische disfunctie van de
den overwogen voor het aantonen of uitsluiten van
linkerboezem) wordt vaker ‘spontaan echocontrast’
of een eventuele thrombus gezien. Deze patiëntenblijken een verhoogde kans te hebben op trombo-em-
Indicaties voor transoesofageale echocardiografie
bolische complicaties (Verhorst 1993). (TEE)Wanneer TTE goed te beoordelen en zonder afwij-
‘Spontaan echocontrast’, gekenmerkt door rookgor-
kingen is, dan is de kans dat er bij TEE een structu-
dijnen of sneeuw, wordt veroorzaakt door een toege-
rele afwijking wordt aangetoond uitermate gering
nomen ultrageluidreflectie wanneer erytrocyten en
(cave het hoog gelegen ASD) (tabel 3).
trombocyten neigen tot aggregatie. Deze kringelendeultrageluidreflecties kunnen gemakkelijk worden on-
derscheiden van een thrombus of een artefact. ‘Spon-taan echocontrast’ is sterk geassocieerd met (murale)
– Korte periode van voorbehandeling met antistolling
thrombi, en wordt met name gezien in een hartcom-
Wanneer een acute conversie noodzakelijk is, maar
partiment met een lage bloedstroomsnelheid (tabel 2).
boezemfibrilleren waarschijnlijk langer dan 48 uur
TEE is derhalve een gevoeliger methode voor de de-
heeft geduurd, en patiënt niet wordt behandeld met
tectie van structurele afwijkingen als oorzaak van boe-
orale anticoagulantia, is er een verhoogde kans op
zemfibrilleren, en voor het objectiveren van zoge-
trombo-embolische complicaties, veelal vanuit de lin-
naamd spontaan echocontrast als aanwijzing voor mo-
kerboezem of LAA. Wordt bij TEE geen ‘spontaan
gelijke intracardiale thrombusvorming, dan TTE.
contrast’ of intracardiale thrombus waargenomen,dan kan relatief veilig worden overgegaan tot de pro-
Indicaties voor transthoracale echocardiografie (TTE)
cedure. Rond en na de conversie dient wel een ade-
Elke patiënt met boezemfibrilleren dient minstens
quaat antistollingsbeleid te worden gevoerd (hepari-
éénmaal TTE te ondergaan. Mitralispathologie, di-
ne overgaand in orale antistolling) (Manning 1993).
verse vormen van cardiomyopathie, coronair lijden en
Overigens dienen de effectiviteit en veiligheid van een
congenitale afwijkingen behoren tot de meest voor-
dergelijke benadering nog te worden bewezen.
komende mechanische oorzaken van boezemfibrille-ren (Kannel 1982). Eventueel (‘verborgen’) hartfalen
– Eerder geobjectiveerde intracardiale thrombus
kan worden vastgelegd. Tevens kan een antistollings-
Alvorens wordt besloten tot conversie dient een re-
beleid afhangen van de informatie verkregen bij het
cidief intracardiaal thrombus te worden uitgesloten.
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
De waarde van transthoracale echocardiografie versus
(Vaughn Williams)-classificatie van antiaritmica.
transoesofageale echocardiografie bij patiënten met
Lidocaïne, mexiletine, tocaïnide, fenytoïne
Calciumantagonisten (verapamil, diltiazem)
– onvoldoende; + voldoende; ++ goed; +++ uitstekend;LA=linkeratrium, LAA=linkerhartoor, LV=linkerventrikel.
Medicamenteuze conversie vanboezemfibrilleren
B. Stratificatie van het te voeren beleidTEE is met name van belang voor de detectie van
‘spontaan contrast’ of een thrombus in de linkerboe-
zem of LAA. Tevens kan een patiënt met een ver-
Een goede definitie van een succesvolle conversie is
hoogd risico worden geïdentificeerd aan de hand van
moeilijk. Het is de vraag of een succesvolle conversie
het stroomprofiel in LAA, zoals boven beschreven.
alleen iets over de conversie zelf dient te zeggen of
Vergroting van de boezems is geassocieerd met een
ook iets over het behoud van het sinusritme daarna.
toegenomen risico van trombo-embolische compli-
Wij stellen de volgende definitie voor: Succesvolle
caties en kent een hoge kans op recidiefboezemfibril-
chemische conversie is het bereiken van sinusritme
leren na conversie (Keren 1987, Sanfilippo 1990). In
binnen een uur na het einde van de infusie met een
de toekomst zal moeten blijken of TEE de geëigen-
de techniek is om op betrouwbare wijze patiënten tekunnen stratificeren met een laag of hoog risico van
trombo-embolische complicaties. Vooralsnog is ervoor TEE als instrument voor risicostratificatie geen
definitieve plaats aan te wijzen (tabel 4).
Wanneer paroxysmaal boezemfibrilleren niet vroeg-tijdig spontaan termineert, kan conversie worden be-
C. Acute of eerder doorgemaakte trombo-embolie
spoedigd door toediening van een antiaritmicum.
Klasse Ic-middelen (tabel 5) vormen de eerste keus.
In deze gevallen is TEE dringend gewenst om spon-
Het succes is sterk afhankelijk van de voorgaande duur
taan contrast of een thrombus in de linkerboezem of
van het boezemfibrilleren. Indien dit korter is dan 48
LAA aan te tonen. Tevens kan aan de hand van het
uur, dan converteert 90% na flecaïnide (2 mg/kg
stroomprofiel in LAA een uitspraak worden gedaan
lichaamsgewicht i.v. in 10 min, max. 150 mg) (Fres-
over het intrinsieke risico van trombo-embolische
co 1996). Indien boezemfibrilleren langer bestaat,
wordt het succespercentage lager. Amiodarone wordtaanbevolen bij hemodynamische instabiliteit (Hou1995). De succeskans van ibutilide (klasse III) is lager
dan van klasse Ic-middelen, met een maximale vroe-
ge conversie van 47% (Stambler 1996). Daarentegenzijn klasse III-antiaritmica, inclusief ibutilide, meer ef-
De farmacologische behandeling van boezemfibril-
fectief dan klasse Ic-middelen voor de conversie van
boezemflutter (Stambler 1996, Crijns 1994). Procaï-
– medicamenteuze conversie als acute behandeling
namide kan ten minste 65% van de patiënten met boe-
bij paroxysmaal en persisterend boezemfibrilleren;
zemfibrilleren binnen een uur converteren. Digitalis,
– medicamenteuze preventie van paroxysmaal en
β-blokkers en calciumantagonisten zijn niet effectief,
maar kunnen worden toegepast in een ‘wait-and-see’-
– ritmecontrole van persisterend en permanent boe-
– frequentiecontrole bij persisterend geaccepteerd
Ook orale toediening van een klasse Ic-antiaritmicum
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
Medicamenteuze behandeling van boezemfibrilleren.
– Klasse Ic-antiaritmicum (AA) i.v. of per os (geldt ook voor WPW)1– Klasse III-AA bij boezemflutter– Amiodaron (eerste keus bij hemodynamisch gecompromitteerde
– Klasse Ic- of III-AA2– Amiodaron (eerste keuze bij hemodynamisch gecompromitteerde
– Disopyramide/flecaïnide (bij vagaal type boezemfibrilleren)– β-blokkers of propafenon (bij adrenerg type boezemfibrilleren)
– Digitalis– β-blokkers– Calciuminstroomblokkers– Klasse Ia- of Ic-AA bij WPW
‘Patient counselling’ (melding naar het ziekenhuis bij recidief)
– Klasse Ic-AA (niet bij patiënten met een significante structurele
– Amiodaron (tweede keuze bij hartfalen en boezemfibrilleren)
– β-blokkers (eerste keuze bij hartfalen en boezemfibrilleren)– Calciuminstroomblokkers (verapamil, diltiazem)
– Digitalis– β-blokkers– Calciuminstroomblokkers (verapamil, diltiazem)
Het pleidooi voor klasse Ia-AA is niet sterk
Bij laag risico van recidiefboezemfibrilleren (<60 jaar, LA es <55 mm, geen onderliggende hartziekte) is eer geen noodzaak om na de eerste episode van boezem-fibrilleren AA te geven
(flecaïnide 100-200 mg of propafenon 300-450 mg)
tiaritmica de atrioventriculaire geleiding kunnen verbe-
is effectief voor conversie van paroxysmaal boezemfi-
teren, met als gevolg een hoge kamerfrequentie met na-
brilleren. Dit kan thuis gebeuren bij recidiefboezemfi-
me bij inspanning. Bovendien kan torsade de pointes
brilleren indien de werkzaamheid en de veiligheid van
ontstaan op het moment van conversie naar sinusritme.
het medicament reeds eerder in het ziekenhuis zijn vast-
Klasse Ia- en III-antiaritmica zijn daar berucht om.
gelegd (circa 70% succeskans). Een deel van de patiën-ten met paroxysmaal boezemfibrilleren kan derhalve in-
termitterend worden behandeld met 1 of 2 tabletten
Intraveneuze antiaritmica zijn hier weinig effectief. Re-
flecaïnide 100 mg of propafenon 150 mg op het mo-
cent werd ibutilide intraveneus geïntroduceerd, dat bij
ment van een paroxysme van boezemfibrilleren (tabel
persisterend boezemfibrilleren en -flutter waarschijnlijk
effectiever is dan flecaïnide of propafenon. Bij toepas-sing van ibutilide bestaat een gerede kans op torsade
Amiodaron en kinidine (per os) kunnen sinusritme her-stellen bij 50% van de patiënten met persisterend boe-
In afwachting van een elektrische cardioversie wordt
Het nadeel van een dergelijke (poging tot) cardio-
veelal sotalol en in voorkomende gevallen amiodaron
versie is dat kinidine en ook andere klasse Ia- en Ic-an-
gegeven. Op de dag van de cardioversie blijkt bij on-
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
Factoren die ritmestoornissen kunnen veroorzaken
Klinisch voorspellende factoren van proaritmie.
kinidine, procaïnamide, disopyramide, sotalol,
mexiletine, flecaïnide, aprindine, bepridil
thioridazine, trifluoperazine, chloorpromazine,
haloperidol, droperidol, imipramine, amitryptiline,
ampicilline, erytromycine, trimethoprim, penta-
Tachycardie versterkt de werking en dus ook bijwerking van klasse Ic-mid-
delen (‘use dependency’); te controleren met inspanningstest na stop-
pen van AA gedurende vijf maal de halfwaardetijd.
(hydroxy)chloroquine, halofantrine, mefloquine
Torsades de pointes kunnen echter ook geheel onverwacht ontstaan bijpatiënten met een volledig normaal hart (‘verborgen lang-QT-syndroom’).
Bradycardie versterkt de werking en bijwerking (torsade de pointes) van
klasse Ia- en III-middelen (‘reverse use dependency’); het is wenselijk om
de effecten van AA bij relatief lage frequentie te beoordelen middels hol-
chloraalhydraat, ketanserine, doxorubicine,
ter of direct na ECV. Daarbij moet worden gelet op QT-tijd (<500 ms) en
onverwachte nieuwe kamerritmestoornissen (bijv. triplet).
Bij kreatinineklaring <50 ml/min is de kans op torsade de pointes tot vijfmaal zo groot.
Vrouwen hebben twee maal grotere kans op torsade de pointes.
‘Ritme- of frequentiecontrole’: wat is de
Tot op heden is het onduidelijk welke van de twee
strategieën de morbiditeit en mortaliteit het meest
– Hypokaliëmie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie,
beïnvloedt: corrigeren van het ritme (‘rhythm con-
trol’) of beheersen van de frequentie (rate control) (ta-bel 9). Rate control elimineert de palpitaties of hetrisico van hartfalen niet, en toepassen van anticoagu-
geveer 15% van de patiënten sinusritme te zijn ontstaan.
lantia heeft een zeker bloedingsrisico. Rhythm con-
Deze strategie van voorbehandelen kan met deze an-
trol door succesvolle cardioversie moet meestal
tiaritmica veilig worden uitgevoerd aangezien zij ne-
worden ondersteund met antiaritmica. Antiaritmica
gatief-chronotroop zijn, in tegenstelling tot kinidine,
kunnen echter tot proaritmie en tot hartfalen (nega-
disopyramide, flecaïnide en propafenon. Wel bestaat er
tief-inotroop effect) aanleiding geven.
een (geringe) kans op torsade de pointes, vooral met so-
Rhythm control betekent vaak herhaalde cardio-
talol, en juist rond het moment van conversie naar si-
versies met al dan niet seriële toepassing van anti-
nusritme (relatief traag ritme bevordert immers het ont-
aritmica. Het eerste verdient de voorkeur (zonder
staan van torsade de pointes). Vooral kinidine en diso-
preventie met antiaritmica) wanneer recidieven nau-
pyramide zijn daar berucht om en dienen in deze situ-
welijks zullen optreden. Is preventie wel noodzake-
aties absoluut te worden vermeden. De kans op torsa-
lijk dan verdient het medicament de voorkeur waar-
de de pointes onder klasse Ia (kinidine, disopyramide)
mee sinusritme gedurende ten minste drie tot zes
of klasse III (sotalol, amiodaron, ibutilide) kan worden
maanden kon worden gehandhaafd. Een recidief na
verminderd door op klinische en elektrocardiografische
deze gestelde termijn houdt niet altijd falen van het
voorspellende factoren (tabel 4) te letten en door deze
middel in. Snelle recardioversie en handhaven van het
antiaritmica niet te combineren met medicamenten die
reeds ingestelde antiaritmicum is dan ook aangewe-
weliswaar niet vallen onder de antiaritmica (of zelfs niet
zen bij dergelijke late recidieven. Belangrijk bij deze
cardiovasculair zijn), maar wel degelijk een lang QT-in-
seriële behandelingsstrategie is dat de duur van elk
terval kunnen veroorzaken (Panhuyzen 1997) (tabel 7
recidiefboezemfibrilleren zo kort mogelijk blijft. Hoe
langer boezemfibrilleren bestaat, hoe slechter de
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
Wanneer ritmecontrole en wanneer frequentiecontrole.
antiaritmieprognose na (herhaalde) cardioversie is.
Dit wordt toegeschreven aan a) een tijdafhankelijketoename van de linkerboezemgrootte, b) verminde-
ring van de linkerkamerfunctie, en c) elektrische re-
Het doel van rate control is het reguleren van de hart-
frequentie. In het algemeen wordt een frequentie<90/min in rust en <110/min gedurende lichte tot
De vraag ‘ritme- of frequentiecontrole’ kan ook niet
matige inspanning geaccepteerd. De maximale hart-
worden beantwoord zonder te weten welk type boe-
frequentie zou onder de normale waarde, gecorri-
zemfibrilleren de patiënt heeft. Bij paroxysmaal boe-
geerd voor leeftijd en geslacht, moeten zijn. Voor pa-
zemfibrilleren wordt ritmecontrole nagestreefd en bij
tiënten met recidief paroxysmaal of persisterend boe-
persisterend boezemfibrilleren frequentiecontrole.
zemfibrilleren is rate control geïndiceerd. Daarbij
Paroxysmaal boezemfibrilleren kan echter overgaan
wordt gestreefd naar het gebruik van zo min moge-
in persisterend of permanent boezemfibrilleren. De
lijk medicamenten, en kan worden gekozen voor me-
episoden van boezemfibrilleren moeten dus agressief
dicijnen die zowel een paroxysme trachten te voor-
worden benaderd, teneinde die overgang zo lang mo-
De balans van de therapeutische pro’s en con’s van
Tachycardie bij permanent boezemfibrilleren kan
beide behandelingen is individueel bepaald en vormt
worden beheerst met middelen die de geleiding over
de beperking van de optimale toepassing hiervan. Car-
de atrioventriculaire knoop vertragen (digoxine, vera-
dioversie moet altijd worden overwogen, met name
pamil of diltiazem, β-blokkers en amiodaron) (Lie
bij jonge patiënten, bij een redelijke inspanningsto-
1995). De individuele keuze van het antiaritmicum
lerantie, en bij een duur van de ritmestoornis tot maxi-
wordt bepaald door de volgende factoren: leeftijd,
maal drie maanden, aangezien deze patiënten poten-
beroep, fysieke activiteiten, symptomen, onderlig-
tieel kunnen worden ‘genezen’ van boezemfibrilleren.
gend lijden, bijkomende cardiale en/of niet-cardia-
Bij ouderen (tot 75 jaar) met boezemfibrilleren van
le ziekte. Digoxine is in de groep van oudere patiën-
drie maanden tot drie jaar is veelal seriële cardiover-
ten met een laag activiteitsniveau goed toe te passen.
sie de moeite waard, maar moet het risico van bij-
Zodra de activiteiten echter toenemen zal het va-
werkingen van de noodzakelijke profylactische anti-
guseffect van digoxine op de atrioventriculaire knoop
aritmica laag zijn: geen (of nauwelijks een) onderlig-
verdwijnen, waarbij een inadequate snelle ventrikel-
gende hartziekte en een lage onderhoudsdosering. In
frequentie kan ontstaan. De ventrikelfrequentie bij
geval van hartfalen moeten in feite alle negatief-ino-
boezemfibrilleren is tijdens activiteiten beter te re-
trope middelen worden vermeden. Amiodaron kan
guleren met verapamil of β-blokkers, al of niet ge-
combineerd met digoxine (Van den Berg 1993). Deinspanningstolerantie blijkt overigens niet of nauwe-
Concluderend kan de vraag ‘ritme- of frequentiecon-
lijks te verbeteren, ondanks beter gecontroleerde
trole’ eigenlijk alleen van toepassing zijn op patiënten
ventrikelfrequentie. Bij gebruik van amiodarone of
met persisterend boezemfibrilleren die een recidief
sotalol is additionele rate control niet meer zinvol. In
hebben gekregen na ten minste één eerdere cardio-
geval van paroxysmaal boezemfibrilleren bij WPW-
versie. Bij paroxysmaal boezemfibrilleren (altijd
syndroom is ablatie van de accessoire verbinding aan-
rhythm control) of permanent boezemfibrilleren (al-
gewezen. Negatief-chronotrope medicatie is daarbij
tijd rate control) is deze vraag dus niet zinvol.
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
Beheersen van bradycardieIn geval van (a)symptomatisch permanent boezem-
fibrilleren met spontane bradycardie dient pacemaker-
Klinische factoren die de uitkomst van preventieve
implantatie te worden overwogen. Bij boezemfibril-
behandeling bij persisterend boezemfibrilleren bepalen.
leren bij sick-sinus syndrome kan rate control zonderpacemakerimplantatie nauwelijks worden toegepast.
– Lange voorafgaande aritmieduur (>1 tot 3 jaar)
Wanneer er sprake is van een te sterke remming van
de atrioventriculaire geleiding door gebruik van an-
– Grote linkeratriumdiameter (>55 mm op lange-as-
tiaritmica, moet dit negatief-chronotrope middel in
dosering worden verminderd, of gestaakt en vervan-
gen door een ander medicament. Is rate control dan
– Lage functionele capaciteit (NYHA III of IV/IV)
nog niet goed mogelijk, dan dient pacemakerimplan-tatie te worden overwogen.
patiënten die geen onderliggende structurele hartziek-te hebben, mits te hoge dosering en accumulatie vanhet medicament worden vermeden. Na een infarct of
bij hartfalen zijn deze medicamenten gecontraïndiceerd(Anderson 1989, Anderson 1994). Ook bij vagaal boe-
zemfibrilleren zijn deze middelen effectief wegens hun
Wanneer aanvallen van boezemfibrilleren vaak voor-
vagolytische bijwerking. Bij adrenerg boezemfibrille-
komen, dient medicamenteuze profylaxe te worden
ren kan propafenon effectief zijn vanwege het milde in-
overwogen, nadat uitlokkende factoren zoals koffie,
trinsieke β-blokkereffect. Veiligheid van klasse Ic-be-
alcohol, stress, myocardischemie, thyreotoxicose en
handeling kan worden getoetst met fietsergometrie,
hartfalen zijn gesaneerd. Bij medicamenteuze profy-
waarbij excessieve QRS-verbreding tijdens sinustachy-
laxe wordt veelal gedacht aan klasse I- en III-anti-
cardie een teken van overdosering kan zijn.
aritmica, maar klasse II-middelen (β-blokkers) kun-nen ook zeer goede diensten bewijzen, zoals in geval
van adrenerg boezemfibrilleren. Bij preventie van boe-
Bij adrenerg boezemfibrilleren verdienen onderliggen-
zemfibrilleren moet onderscheid worden gemaakt
de afwijkingen (met name coronair lijden) extra aan-
tussen preventie van paroxysmaal en van persisterend
dacht. Veel patiënten hebben baat bij een β-blokker.
boezemfibrilleren. Beide zijn echter chronische aan-
Bètablokkade is ook aangewezen bij boezemfibrille-
doeningen: bij meer dan 90% van de patiënten treden
ren in het kader van angina pectoris of hypertensie.
vroeger of later recidieven op, ongeacht het gebruikvan antiaritmica (tabel 10). – Klasse III-antiaritmicaPlacebogecontroleerde gegevens voor sotalol en
Preventie van paroxysmaal boezemfibrilleren
amiodaron bestaan er vrijwel niet, maar bekende da-ta geven aan dat deze medicamenten zeer effectief zijn
bij preventie van paroxysmaal boezemfibrilleren. Ge-
Profylactische antiaritmica zijn geïndiceerd indien na
gevens betreffende nieuwe klasse III-antiaritmica zo-
saneren van uitlokkende factoren aanvallen toch nog
als dofetilide zijn nog niet beschikbaar.
frequent optreden. Bij incidentele of sporadische aan-vallen kan intermitterend gebruik van antiaritmica
worden aanbevolen. Intermitterende profylaxe kan ef-
De non-dihydropyridine-calciumantagonisten wor-
fectief worden toegepast als (niet vermijdbare) uit-
den ook met succes toegepast bij paroxysmaal boe-
lokkende omstandigheden bekend zijn, zodat inder-
zemfibrilleren en danken hun effectiviteit aan reduc-
daad op voorhand medicatie kan worden genomen
tie van de kamerfrequentie (en daarmee preventie van
(bijvoorbeeld voor een sportwedstrijd). Specifieke in-
palpitaties) tijdens paroxysmaal boezemfibrilleren en
dicaties en contra-indicaties worden in tabel 5 per
niet zozeer aan suppressie van de aanvallen. Preventie van persisterend boezemfibrilleren
Persisterend boezemfibrilleren verdwijnt eigenlijk
Kinidine is even effectief als flecaïnide of propafenon,
nooit spontaan en is moeilijk te termineren met an-
maar dit medicament wordt minder goed verdragen;
tiaritmica. De behandeling van eerste keuze is car-
bovendien geeft kinidine een duidelijk verhoogde
dioversie. In de eerste vier weken na cardioversie tre-
kans op torsade de pointes. Disopyramide is het me-
den echter vaak recidieven op, ongeacht welk anti-
dicament van eerste keuze in geval van vagaal boe-
aritmicum is toegepast (Crijns 1992).
De indicatie voor profylaxe na cardioversie is de kans
Zijn zeer effectief en kunnen veilig worden gegeven aan
op recidiefboezemfibrilleren te verminderen; ze wordt
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
bepaald door de bijwerkingen van het toe te passen
De effectiviteit van aspirine is minder duidelijk. Som-mige onderzoeken laten een gunstig effect zien ten
opzichte van placebo (reductie van trombo-emboli-
Kinidine is nog het meest onderzocht, waarbij bleek
sche complicaties met 36%), andere onderzoeken
dat kinidine (50% in sinusritme na één jaar) beter is
niet. Bij directe vergelijking met orale anticoagulan-
dan niet behandelen (25% in sinusritme na één jaar).
tia bleek aspirine duidelijk minder effectief te zijn.
De totale mortaliteit was evenwel significant hoger
Daar staat tegenover dat in een onderzoek bij pa-
tiënten ouder dan 75 jaar deze extra winst deels tenietwerd gedaan door een verhoogd risico van bloe-
– Klasse Ic- en III-antiaritmica
dingscomplicaties bij gebruik van orale anticoagu-
De resultaten van deze medicamenten blijken verge-
lantia. Het netto effect van anticoagulantia bleek dus
lijkbaar met die van kinidine. Echter, klasse Ic-anti-
desalniettemin gunstiger. De combinatie aspirine met
aritmica en sotalol worden veel beter verdragen dan
een zeer lage intensiteit antistolling (INR 1,2-1,5)
klasse Ia-antiaritmica en amiodarone. Overigens ge-
bleek ineffectief vergeleken bij een regime met wat
ven alle antiaritmica (amiodaron uitgezonderd) een
hogere intensiteit antistolling (INR 2,0-3,0) (SPAF-3
significante kans op proaritmie. Amiodaron is zeer ef-
fectief bij boezemfibrilleren en hartfalen (200 mg/dag) (Gosselink 1992).
RisicostratificatieRecente onderzoeken brachten de volgende trombo-embolische risicofactoren (risico >5% per jaar) naar
voren bij niet-klepgerelateerd boezemfibrilleren
De jaarlijkse incidentie van een cerebrale embolus bij
boezemfibrilleren bedraagt 5% (Wolf 1987). Met het
stijgen van de leeftijd neemt dit risico toe (6,7% bij 50-
59 jaar tot 36,2% bij 80-89 jaar). Het risico van CVA
bij idiopathisch (=‘lone’) boezemfibrilleren is nog niet
duidelijk. Het sterk verhoogde risico van trombo-em-
bolieën bij een reumatisch kleplijden (bijv. mitralis-stenose) is reeds lang bekend. Dit verhoogde risico
Echocardiografische parameters (tabel 2)
geldt ook voor niet-klepgerelateerd boezemfibrilleren
– Vergrote linkerboezem (M-mode meting in de
(zes maal hoger risico dan vergelijkbare patiënten in
– Globaal verminderde linkerventrikelfunctie.
Inmiddels hebben diverse studies het effect van an-
tithrombotica bij niet-klepgerelateerd boezemfibril-
Deze hierboven vermelde risicofactoren van trombo-
embolieën zijn additief. Circa 25% van alle patiëntenmet boezemfibrilleren heeft deze risicofactoren niet.
Orale anticoagulantia of aspirine? (tabel 11)
Deze groep heeft een risico ter hoogte van 1-1,5% perjaar van een trombo-embolische complicatie, wanneer
– Reumatisch hartlijdenDe kans op trombo-embolische complicaties bij reu-
Uitgesplitst naar klinische factoren geldt het volgende.
matische klepvitia is dermate groot (ook tijdenschronisch sinusritme) dat behandeling met anti-
coagulantia is geïndiceerd, ondanks het ontbreken van
Bij patiënten jonger dan 65 jaar is het risico van trom-
bo-embolische complicaties vergelijkbaar met het ri-sico bij ‘gezonde’ individuen in sinusritme. Geadvi-
– Niet-klepgerelateerd boezemfibrilleren
seerd wordt aspirine of geen (antitrombotische) me-
Deze groep patiënten is kwantitatief veruit de belang-
rijkste. Recente onderzoeken laten een gemiddelde af-name zien van het aantal trombo-embolische compli-
caties van bijna 84% bij de met anticoagulantia behan-
Bij paroxysmaal boezemfibrilleren met risicofactoren
delde patiënten (INR 1,8-4,2). Ook een relatief lage
voor trombo-embolieën wordt geadviseerd orale an-
intensiteit van antistolling bleek effectief (INR 2,5-3,5).
Toepassing van orale anticoagulantia bracht echter weleen toename van bloedingscomplicaties (incidentie 1%)
C. Hoge leeftijd (ouder dan 75 jaar)
met zich mee, vooral optredend bij INR-waarden >3,0.
Bij patiënten ouder dan 75 jaar is het risico van trom-
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
thrombus of spontaan contrast in de hartoren en atria
wordt waargenomen en een strikt antitrombotisch be-
Antistollingsbeleid bij boezemfibrilleren.
leid rondom de cardioversie (heparine i.v., overgeno-men door orale antistolling tot en met een maand na
Orale anticoagulantia (optimale INR 3,0, spreiding 2,5-3,5)
de cardioversie) is gewaarborgd (Manning 1995).
– Reumatische hartziekte (mitralisstenose)– Pericardioversie (vier weken voor tot vier weken na car-
– Hoogrisicopatiënt met niet-klepgerelateerd boezemfibril-
lerenA) paroxysmaal, B) persisterend, C) permanent
Onder de niet-farmacologische behandeling van boe-
– vergrote linkerboezem (echocardiogram LA es
– globaal verminderde linkerventrikelfunctie
4. Chirurgische ablatie (Cox’ maze procedure)
5. Automatische boezemdefibrillator (atriovertor)
Welke patiënten komen voor de niet-farmacologische
behandeling van boezemfibrilleren in aanmerking:
A. Ineffectieve antiaritmische medicatie
– Contra-indicatie voor orale anticoagulantia
Ondanks het voorschrijven van antiaritmica blijven deaanvallen in volle hevigheid terugkomen, of ze worden
zelfs minder goed verdragen tijdens de medicatie.
– ‘Lone’ boezemfibrilleren– <65 jaar
B. Effectieve antiaritmische medicatie, met belangrij-
bo-embolische complicaties het hoogst (incidentie
Bekend zijn de bijwerkingen van β-blokkers (COPD,
5-7% per jaar). Orale anticoagulantia onder nauw-
slaapstoornissen) en van amiodaron (schildklierafwij-
keurige controle en niet al te diepe instelling (INR
2,0-3,0) dient ter reductie van trombo-embolischecomplicaties te worden voorgeschreven. Aspirine isweinig effectief gebleken, maar kan worden toegepast
indien het risico van bloedingen zeer groot is bij ge-
Definitie van succesvolle elektrische conversie
D. Eerder doorgemaakte cerebrale embolie
Bij een eerder doorgemaakte cerebrale embolie is de
Herstel van sinusritme en behoud daarvan voor ten
recidiefkans sterk verhoogd (>10% per jaar). Orale an-
minste vier tot acht uur. Deze arbitraire tijdsduur
ticoagulantia geven een duidelijke risicoreductie, meer
komt overeen met de periode die een patiënt na een
dan aspirine, en vormen de eerste keus (EAFT 1993).
cardioversie meestal nog in het ziekenhuis verblijft.
Herstel van sinusritme kan aanleiding geven tot het
Indien chemische conversie niet succesvol is, kan car-
ontstaan van trombo-embolieën (incidentie zonder an-
dioversie worden uitgevoerd (tabel 12). De kans van
tistolling 1,1-5,3%, met antistolling 0-1,1%). Derhalve
slagen van deze procedure in deze groep is nagenoeg
wordt geadviseerd om gedurende vier weken (overi-
gens is deze termijn in discussie en wordt in de toe-komst mogelijk drie weken geadviseerd) vóór tot vier
weken na cardioversie orale antistolling in te stellen. Na
De behandeling van keuze bij patiënten met persiste-
cardioversie herstelt de atriale contractie laat, neemt de
rend boezemfibrilleren voor het herstel van sinusrit-
trombogeniciteit in de atria en hartoren toe en is er een
me is cardioversie. Allereerst dienen de uitlokkende
verhoogde kans op recidief boezemfibrilleren. In som-
factoren, zoals hartfalen en ischemie, zo goed moge-
mige gevallen kan cardioversie zonder antistolling
lijk te worden behandeld; tevens dienen de elektro-
vooraf relatief veilig worden verricht, mits bij TEE geen
lyten binnen de normale waarden te liggen. Wat an-
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
5. ogen gesloten, niet wekbaar met een fysische prik-
kel (=algehele anesthesie, ‘narcose’).
Acute behandeling van boezemfibrilleren.
Deze CBO-consensus meldt dat diepe sedatie in on-getrainde en onervaren handen vanwege het aan-
zienlijke morbiditeits- en mortaliteitsrisico, voorbe-houden is aan anesthesiologen. Volgens de wet BIG
betreft het een handeling die is voorbehouden aan be-
roepsbeoefenaren die de wet daartoe bevoegd ver-
klaart; het verrichten van deze handelingen mag geenschade of aanmerkelijke kans op schade veroorzaken.
Het ‘brengen onder narcose’ (art. 36, lid 7, wet BIG)
is bevoegd aan artsen voor zover het handelingen bin-
nen hun eigen deskundigheidsterrein betreft. Der-
halve is aanwezigheid van een anesthesioloog ge-
wenst, maar al naar gelang de eigen bekwaamheid niet
Bij voorkeur worden kortwerkende anesthetica zoals
etomidaat (10-20 mg/kg) of propofol (10-20 mg/
kg) gegeven. Propofol geeft bewustzijnsverlies bin-nen een minuut na injectie, is kortwerkend met eengeringe therapeutische breedte. Gestreefd dient te
tistolling betreft wordt verwezen naar hoofdstuk 9.
worden naar een sedatiescore van 3. Bijwerkingen zijn
Als routine moet hyperthyreoïdie worden uitgesloten.
pijn op de injectieplaats, excitatie, tijdelijke apneu, hy-
Indien hyperthyreoïdie aanwezig blijkt, dient dit eerst
potensie en bradycardie. Etomidaat geeft bewust-
adequaat te worden behandeld. Na drie maanden eu-
zijnsdaling of -verlies binnen een minuut na injectie.
thyreoïdie heeft cardioversie bij deze patiënten een
Het beïnvloedt het cardiovasculaire systeem niet of
zeer hoge kans van slagen met een laag recidiefper-
nauwelijks. Gestreefd dient te worden naar een seda-
centage. Hoe eerder patiënten met boezemfibrilleren
tiescore van 3. Bijwerkingen: pijn op de injectieplaats,
kunnen worden geconverteerd hoe beter, want de
duur blijkt de belangrijkste parameter die het succesvan de cardioversie bepaalt (Van Gelder 1996). De
De peddels en de cardioversieplakkers kunnen op tweeplaatsen worden gezet: a) de anterolaterale positie met
een peddel rechts parasternaal ter hoogte van de eer-
Op de dag van de ingreep dient de patiënt nuchter
ste of tweede rib (niet op het sternum in verband met
te zijn en de medicatie volgens voorschrift te hebben
een hogere impedantie) en een in de midaxillaire lijn
ingenomen. Orale antistolling is vereist gedurende
in de vierde of vijfde intercostaalruimte, of b) de an-
vier weken vóór tot vier weken na cardioversie, ten-
terior-posterior positie, waarbij een peddel linkspara-
zij deze is gecontraïndiceerd. De INR (2,0-3,5) en
vertebraal op de rug wordt geplaatst in de infraclavi-
elektrolyten moeten bekend zijn op de dag van car-
culaire regio en de tweede peddel rechts langs het ster-
dioversie, maar kunnen indien patiënt niet adequaat
num wordt geplaatst. Een duidelijk verschil tussen
was ingesteld een valkuil vormen (cave!). Overigens
beide plaatsen wat de benodigde energie en het suc-
is aangetoond dat DC-elektrische cardioversie ook
cespercentage betreft is niet gevonden (Kerber 1981).
veilig is onder (correct gedoseerde) digitalisbehan-
Wel is het belangrijk de peddels zo te plaatsen dat het
hart daar goed tussen is gelegen en er een voldoendehoge elektrische stroom door het hart wordt afgege-
ven. De anteroposterieure benadering verdient de
Volgens de CBO-consensus september 1998 ‘Seda-
voorkeur bij patiënten met een geïmplanteerde pace-
tie en/of analgesie door niet-anesthesiologen’ on-
maker, opdat elektronenstroming in de lengterichting
van de pacemakerdraden wordt vermeden.
1. wakker en georiënteerd;2. enigszins slaperig;
3. ogen gesloten, verbale aanwijzingen prompt op-
Momenteel kan worden aanbevolen te starten met
100 J; vervolgens wordt 200 J en als derde en even-
4. ogen gesloten, alleen wekbaar met een fysische
tueel vierde stap 360 J gegeven. De hoogste hoe-
veelheid energie tweemaal afgeven verhoogt het suc-
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
cespercentage van de procedure in het algemeen nau-
Op dit moment is het mogelijk intracardiaal een elek-trische cardioversie te verrichten (Murgatroyd 1995).
Hierbij wordt een katheter in het rechterhartoor gelegd
Cardioversie dient gesynchroniseerd te gebeuren van-
en een katheter in de sinus coronarius. Voor een suc-
wege het gevaar voor inductie van ventrikelfibrilleren.
cesvolle intracardiale cardioversie is minder energie (20
Synchronisatie gebeurt met behulp van een storing-
J) nodig, waarmee de noodzaak voor narcose vervalt.
vrije afleiding die een duidelijk QRS-complex en een
Er zijn aanwijzingen dat deze methode effectiever is,
maar dit dient nog nader te worden onderzocht. Metname is het van belang te onderzoeken of het grotere
acute succespercentage ook werkelijk leidt tot een lan-
Gebruikelijk is om een patiënt vier tot acht uur kli-
ger behoud van sinusritme. Daarnaast blijkt een der-
nisch (aan de telemetrie) na de ingreep te observeren.
gelijke intracardiale shock toch nog erg belastend te zijn,
Cardioversie kan in de vorm van een ‘dagbehandeling’
zodat sedatie vaak noodzakelijk is. Vooralsnog is een in-
plaatsvinden, mits de patiënt de eerste 24 uur na de
tracardiale cardioversie een experimentele methode.
narcose niet zelf aan het verkeer deelneemt. 5. Voorbehandeling met antiaritmica
Op de volgende nieuwe therapeutische vormen van
Voorbehandelen met bijvoorbeeld sotalol (cave tor-
cardioversie zal in deze ‘richtlijnen’ niet nader wor-
sade de pointes!) of amiodaron is een rationele be-
handeling. Voorbehandelen met flecaïnide of propa-
1. Single site of dual site pacing om boezemfibrille-
fenon (cave tachycardie door de kans op verbetering
van de AV-geleiding bij deze medicamenten!) is ook
2. Katheterablatie van focale tachycardie;
een verstandige benadering, tenzij het onderliggende
hartlijden of bekende bijwerkingen van het medica-ment er aanleiding toe geven dit soort middelen niette geven. De duur van voorbehandelen met een an-
tiaritmicum is vijf maal de halfwaardetijd van het be-
Pacemakerbehandeling beoogt het corrigeren van
symptomatische bradycardie bij boezemfibrilleren
Het succes van cardioversie is met name gerelateerd
door bijkomend sick-sinus syndrome of AV-nodale
aan de duur van het boezemfibrilleren. Indien boe-
geleidingsstoornis met bradycardie. De spontane of
zemfibrilleren langer dan drie jaar bestaat heeft het
medicamenteus geïnduceerde terminatie van het boe-
weinig zin nog een cardioversie te verrichten. Dit-
zemfibrilleren bij sick-sinus syndrome kan worden
zelfde geldt ook wanneer er sprake is van een echo-
gevolgd door een langdurig sinusarrest met sympto-
grafisch bepaalde eindsystolische linkerboezem-
matische asystolie (bradytachycardiesyndroom). Om-
gekeerd kan bradycardie, ongeacht de oorzaak,paroxysme van boezemfibrilleren uitlokken of zelfs
leiden tot permanent boezemfibrilleren (Rosenqvist
Complicaties van de elektrische cardioversie zijn zeldzaam.
1986, Alpert 1986, Sutton 1986, Rosenqvist 1988,Camm 1990). Overigens kan ook ventriculair pacen
bij sinusritme met totaal AV-blok in sommige geval-
Dit is nooit aangetoond. Bij circa 20% van de patiën-
len leiden tot paroxysmaal of permanent boezemfi-
ten worden echter wel kortdurende ST-segmentele-
brilleren (incidentie 22-55%) (Sutton 1986, Marke-
vaties gezien, met name na pericardiotomie in het ver-
leden. De oorzaak hiervan is nooit vastgesteld.
Het beoogde doel van pacemakerbehandeling bij
– Ventriculaire ritmestoornissen
Deze ontstaan zeer sporadisch rondom de cardiover-
1. behandeling van een te trage ventrikelfrequentie
sie. Bekend is de inductie van ventrikelfibrilleren bij
2. preventie van optreden van paroxysmaal of per-
manent atriumfibrilleren (figuur 1). – Supraventriculaire ritmestoornissenSupraventriculaire extrasystolen komen veel voor. De-
Behandeling van bradycardie met pacemaker bij
ze kunnen op hun beurt weer aanleiding geven tot
boezemfibrilleren. Bij een (latent) sick-sinus syndro-me kan er na cardioversie sprake zijn van een kortdu-
A. Paroxysmaal en persisterend boezemfibrilleren
Een van de klinische uitingsvormen van het sick-sinus
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
– Voor verklaring afkorting type pacemaker zie de NASPE/BPEG generic pacing code in PACE 1987;10:794-9– Wanneer het atriumfibrilleren in bovenstaand schema paroxysmaal of persisterend atriumfibrilleren betreft, dan dient de pacemaker te zijn
uitgerust met de mogelijkheid van modeswitching. Figuur 1. Pacemakerbehandeling bij atriumfibrilleren.
syndrome kan het optreden van paroxysmale atriale
met een éénkamerpacingsysteem in het ventrikel (VVI
tachyaritmieën (hoofdzakelijk boezemfibrilleren) zijn,
of VDD). Bij chronotrope incompetentie is een pace-
gevolgd door perioden van bradyaritmie na het beëin-
maker met frequentieadaptatie aangewezen (VVIR of
digen van de tachyaritmie. De bradyaritmie is het ge-
volg van een sterk verlengde sinusknoophersteltijd nade plotselinge beëindiging van de atriale tachyaritmie.
Hierdoor doet zich een langdurig sinusarrest voor,
De oorzaak van een te trage ventrikelfrequentie bij
vaak gevolgd door een sinusbradycardie. Dit sinusar-
permanent boezemfibrilleren is gelegen in een inter-
rest kan gepaard gaan met een langdurige asystolie,
mitterend optredend of permanent atrioventriculair
met als gevolg hemodynamische collaps. Om deze
geleidingsblok. Soms ook kan in rust de ventrikelfre-
bradyaritmie te behandelen vindt pacemakerbehan-
quentie voldoende zijn, maar bij lichamelijke of emo-
deling plaats met een éénkamersysteem in de boezem
tionele inspanning treedt geen of onvoldoende stij-
met of zonder frequentieadaptatie, afhankelijk van de
ging van de hartfrequentie op (chronotrope incom-
chronotrope competentie bij lichamelijke inspanning
petentie). Het atrioventriculaire geleidingsblok bij
(AAI of AAIR). Is er sprake van een bijkomende atrio-
boezemfibrilleren kan het gevolg zijn van degenera-
ventriculaire geleidingsstoornis, dan is atrioventricu-
tie van het specifieke geleidingssysteem, van antiarit-
laire synchrone pacing geïndiceerd met een tweeka-
mica, coronaire insufficiëntie, katheterablatie van de
merpacemakersysteem met modeswitching (VD-
AV-junction, van kleppathologie (bijv. valvulaire aor-
tastenose), of van hartchirurgie. Zeldzame oorzaken
In geval van een paroxysmaal symptomatisch
zijn infectieuze of infiltratieve ziekten van het speci-
hooggradig atrioventriculair geleidingsblok met nor-
fieke geleidingssysteem, waaronder sarcoïdose. De
male chronotrope competentie kan worden volstaan
ziekte van Lyme is een systemische infectieuze ziekte
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
met soms (in 8-10%) cardiale manifestaties door in-
monitoring, ergometrie en echocardiografie. In uit-
filtratieve afwijkingen in myocard en geleidingssys-
zonderingsgevallen is elektrofysiologisch onderzoek
teem (Lyme-carditis), zich onder andere uitend in
nodig om de stimulatiemodus te bepalen.
meestal voorbijgaande geleidingsstoornissen.
Symptomatische bradycardie bij permanent boezem-
fibrilleren kan zich uiten in duizeligheid, bijna-weg-raking, syncope, decompensatio cordis of een sterk
Momenteel wordt katheterablatiebehandeling bij boe-
zemfibrilleren op de volgende drie wijzen toegepast:
Bij permanent hooggradig of derdegraads atrioven-
triculair geleidingsblok of chronotrope incompeten-
Met een katheter gepositioneerd aan de dorsale zijde
tie is een éénkamersysteem in het ventrikel geïndi-
van de AV-knoop wordt met radiofrequentie-energie
ceerd met de mogelijkheid van frequentiestijging bij
de natuurlijke verbinding tussen boezems en kamers
lichamelijke inspanning (een zogenaamd rate-
gecoaguleerd. In principe kunnen alle negatief-chro-
notrope medicamenten worden gestaakt, daar degeleiding van boezems naar kamers is opgeheven.
Vanwege het trage kamerescaperitme is pacemake-
rimplantatie noodzakelijk (zie hoofdstuk 10). His-
Wanneer sprake is van een sinusknoopdisfunctie met
bundelablatie met pacemakerimplantatie is effectief
als mogelijke verschijningsvormen een extreme si-
voor patiënten met ernstige bijwerkingen van antia-
nusbradycardie, een sinusarrest of een sino-auriculair
ritmische medicatie, patiënten met medicamenteus re-
blok, kan ten gevolge van de bradycardie paroxysmaal
sistent boezemfibrilleren, en voor patiënten met
boezemfibrilleren optreden. De oorzaken van een ge-
tachycardiomyopathie. De kwaliteit van leven van de-
stoorde sinusknoopfunctie zijn identiek aan die van
de gestoorde AV-knoopfunctie (zie eerder). Om hetboezemfibrilleren in deze gevallen te voorkomen, is
pacemakerbehandeling geïndiceerd met een éénka-
Op identieke wijze als bij His-ablatie wordt met een ka-
mersysteem in de boezem, of in geval van bijkomen-
theter de achterzijde van de AV-knoop dusdanig be-
de AV-geleidingsstoornis pacing met een tweeka-
werkt dat de maximale geleidingscapaciteit van de AV-
mersysteem in de boezem en de kamer. Een éénka-
knoop duidelijk vermindert. Dit houdt in dat tijdens
mersysteem in het ventrikel voorkomt een paroxysme
boezemfibrilleren de kamerfrequentie met 20 tot 50%
van boezemfibrilleren niet! Deze vorm van stimule-
wordt teruggebracht. Recent werd aangetoond dat bij
ren doet de incidentie van paroxysmaal of permanent
patiënten met boezemfibrilleren en een verminderde
boezemfibrilleren veeleer toenemen door het verlies
linkerkamerfunctie zonder structureel hartlijden, ra-
van atrioventriculaire synchronie (Rosenqvist 1986,
diofrequentiemodificatie van de AV-knoop tot een vol-
Sutton 1986, Alpert 1986, Markewitz 1986, Ro-
ledig herstel van de linkerkamerfunctie kan leiden. Een
senqvist 1988, Camm 1990, Sasaki 1991). Behoud
voordeel van deze behandelingsstrategie is dat geen
van atrioventriculaire synchronie is van groot belang
pacemakerimplantatie noodzakelijk is. Echter, in een
bij sinusknoopdisfunctie en bij hooggradig atrioven-
aantal gevallen blijkt AV-modificatie alleen onvol-
triculair blok met sinusritme. Ter preventie van boe-
doende en moet alsnog His-ablatie met pacemakerim-
zemfibrilleren dient bij deze patiënten atrioventricu-
plantatie worden verricht, en in sommige gevallen blijkt
lair synchrone pacing via een tweekamersysteem plaats
de AV-modificatie ‘gecompliceerd’ door His-bundel-
te vinden. Is er bijkomende sinusknoopdisfunctie, dan
ablatie. Een ander belangrijk nadeel is de minder gro-
is atrioventriculair synchrone pacing alleen mogelijk
te succeskans vergeleken met His-bundelablatie.
via een tweekamerpacemakersysteem (DDD), en bijchronotrope incompetentie met een frequentiege-
De zogenaamde catheter maze procedure is voorals-nog een experimentele behandeling (Hassaguerre
pacemakerimplantatieHet mag uit vorenstaande duidelijk zijn dat een ade-quate evaluatie van de cardiale status en van de rit-
Chirurgische ablatie van boezemfibrilleren
me- en/of geleidingsstoornis noodzakelijk is om totde meest optimale vorm van pacemakerbehandeling
Gedurende de laatste decennia zijn diverse chirurgi-
te komen. Daarbij dient de invloed van de pacema-
sche technieken voor de behandeling van boezemfi-
kerkeuze op mortaliteit, morbiditeit en kwaliteit van
brilleren ontwikkeld. De (gemodificeerde) Cox’ maze
leven in overweging te worden genomen. Deze eva-
procedure en de isolatie van het linkeratrium waren
luatie omvat ten minste elektrocardiografie, holter-
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
Doel van de chirurgische ablatie van boezem-
tralisklepoperatie of CABG. Door een reductie van
functioneel boezemweefsel neemt de kans op boe-
zemfibrilleren af. In een groep van 88 patiënten bleek
3. Handhaven van de atrioventriculaire geleiding4. Herstel van de atriale contractie
Complicaties– Low-output syndrome;
– Permanent AV-blok: 3% had een pacemaker nodig;
Boezemfibrilleren wordt gekenmerkt door multiple
re-entrycircuits in beide atria. Het principe van Cox’
– Herstel van de boezemcontractiliteit: hierover zijn
maze procedure is elektrische amputatie van de bei-
de atria en isolatie van de longvenen met chirurgischeincisies, waardoor er compartimenten ontstaan die
geen van alle groot genoeg zijn om boezemfibrille-
Deze operatie creëert een ‘corridor’ van boezem-
ren te handhaven. Voorts wordt de sinusimpuls langs
weefsel door isolatie van de sinusknoop en AV-knoop.
alle delen van de boezems voortgeleid, ook naar de
Hierdoor zijn de sinusknoopfunctie en de fysiologi-
AV-knoop, waardoor de atriumcontractie is gewaar-
sche rate control hersteld, maar de boezemcontracti-
borgd. Door boezemfibrilleren op te heffen is de kans
liteit niet. De kans op trombo-embolieën blijft bestaan
op trombo-embolische en bloedingscomplicaties ten
en chronische orale antistolling blijft geïndiceerd.
gevolge van gebruik van orale antistolling afgeno-men. De kans van slagen bij deze procedure is 80-
Er is nog te weinig bekend over chirurgische ablatie
90%, maar langetermijnresultaten ontbreken voor-
bij boezemfibrilleren om deze technieken in de rou-
tine op te nemen. Een geselecteerde groep patiëntenmet medicamenteus refractair boezemfibrilleren zou
hiervoor in aanmerking kunnen komen. – Vochtretentie (5%)Dit wordt veroorzaakt door verlies van atriale natri-
uretische peptide secundair aan de uitgebreide atrio-
tomieën. Vochtretentie kan worden voorkomen doorroutinematig gedurende de eerste week na de opera-
De meest recente en nog experimentele behande-
lingsmogelijkheid is het geven van een inwendige au-tomatische boezemdefibrillator (Atriovertor). Mo-
menteel zijn wereldwijd meer dan 170 patiënten
Bij de oorspronkelijke procedure was er een incisie na-
geïnstrumenteerd met een boezemdefibrillator. Er
bij de SA-arterie. Deze incisie is bij de maze III-pro-
zijn meestal drie stimulatie-elektroden geïmplanteerd
cedure achterwege gelaten. Een andere oorzaak van
in rechterboezem, sinus coronarius en rechterkamer.
sinusknoopdisfunctie is het al voor de operatie preëxi-
Tussen de rechterboezem en sinus coronarius wordt
stent zijn hiervan. De sinusknooprespons op inspan-
via de stimulatie-elektrode, gesynchroniseerd op de
ning, verstoord door denervatie en mogelijk chirur-
R-top, een elektroshock gegeven op boezemniveau
gisch trauma, herstelt zich vaak pas na zes maanden.
(1-5 J). Daarmee wordt in de regel het boezemfibril-leren beëindigd. De eerste ervaringen in deze groep
patiënten laten zien dat de automatische boezemde-fibrillator uiterst effectief is, dat er geen risico is van
proaritmische effecten zoals kamerfibrilleren, maar dat
Na acht maanden blijkt de rechterboezem in 83% van
een shock vaak als zeer onplezierig wordt ervaren. Het
de gevallen en de linkerboezem in 61% van de geval-
zal duidelijk zijn dat de indicatiestelling bij deze be-
handelingsstrategie verder moet worden uitgezochten dat tevens moet worden gekeken in hoeverre de-
ze defibrillatieshocks draaglijker kunnen worden ge-
Zodra de boezemcontractiliteit is hersteld, daalt de
kans op trombo-embolische complicaties. In de re-gel wordt orale antistolling gedurende drie tot zesmaanden gecontinueerd totdat atriumcontractie is ge-
Speciale problemen die gepaard kunnen gaan met
Deze techniek wordt additioneel toegepast bij een
boezemfibrilleren verdienen in deze ‘Nederlandse
noodzakelijke andere chirurgische ingreep, zoals mi-
richtlijnen boezemfibrilleren’ de aandacht:
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
zemfibrilleren, dat via de accessoire bundel met een
Wanneer zich boezemfibrilleren voordoet bij een ano-
korte antegrade refractaire periode (<220 ms) met een
male connectie tussen boezems en kamers, dan kan
hoge frequentie wordt voortgeleid en ontaardt in
een zeer hoge kamerfrequentie ontstaan, hetgeen tot
ventrikelfibrilleren. Derhalve is het van het grootste
een levensbedreigende situatie kan leiden.
belang om informatie over de refractaire periode vandeze accessoire atrioventriculaire bundel te verkrijgen,
teneinde de asymptomatische patiënt met het ‘WPW-
Hartfalen kan worden veroorzaakt door de voortdu-
ECG’ en een hoog risico van plotselinge dood te iden-
rende onregelmatige tachycardie van het boezemfi-
tificeren. Bij volwassenen is het kortste RR’-interval
brilleren, maar hartfalen kan boezemfibrilleren ook
tijdens boezemfibrilleren (RR’<220 ms) een gevoe-
lige maat voor plotselinge dood gebleken.
Operaties vormen een luxerend moment (bij de ou-
Is de eerste klinische presentatie syncope of boezem-
der wordende populatie) voor het ontstaan van boe-
fibrilleren met een kortste RR’-interval >220 ms, dan
zemfibrilleren. Hartchirurgie kent een incidentie van
is er een middelmatig risico van plotselinge dood. De
40-50% (coronaire revascularisatie tot 40%, en
incidentie van bijkomende congenitale pathologie in
klepchirurgie tot 50%) van boezemfibrilleren. Pe-
deze groep is 26% (Bromberg 1996). Ook voor de-
ze patiënten is elektrofysiologisch onderzoek naar deelektrische eigenschappen van de accessoire bundel
geïndiceerd, zodra RF-ablatie van deze accessoire
Kinderen hebben slechts zelden boezemfibrilleren
bundel wordt overwogen. Tevens kan de exacte lo-
door volume- of drukbelasting van het hart bij con-
catie van deze accessoire bundel worden vastgelegd
genitale vitia. Wanneer deze groep de adolescenten-
leeftijd bereikt, kan door volume- of drukbelasting bijal dan niet gecorrigeerde congenitale vitia boezemfi-
brilleren ontstaan. Hoe is de behandeling hiervan, en
Presenteert iemand zich met een orthodrome cirkel-
hoe het beleid ten aanzien van antistolling?
tachycadie en een kortste RR’-interval >220 ms, danis er een laag risico van plotselinge dood. De inciden-tie van bijkomende congenitale pathologie in deze
Boezemfibrilleren bij het Wolff-Parkinson-
groep is 32% (Bromberg 1996). Voldoet iemand aan
de volgende criteria:– intermitterende preëxcitatie, of
Het Wolff-Parkinson-White-syndroom is de meest
– verdwijnen van de preëxcitatie bij inspanning, dan
bekende vorm van preëxcitatie. Het ECG wordt ge-
is er sprake van een lange antegrade refractaire pe-
kenmerkt door een kort PR-interval, delta-golf, ver-
riode van de accessoire bundel, en is er sprake van
breed QRS-complex en ST-T-veranderingen. De in-
een laag risico van plotselinge dood ten gevolge van
cidentie van WPW is niet met zekerheid aan te ge-
ven, maar zou 0,1-0,3/1000 ECG’s zijn (Chung
– na intraveneuze toediening van procaïnamide (10
1965, Bellet 1971). Familieleden van WPW-patiën-
mg/kg in 5 min) geen compleet blok op in de ac-
ten hebben een vier maal zo hoge kans op WPW. Het
cessoire verbinding, dan is er sprake van een korte
WPW-syndroom zou autosomaal dominant worden
antegrade refractaire periode van de accessoire bun-
overgedragen (Vidaillet 1987). De eerste tachycar-
del (van <270ms), en heeft deze persoon een hoog
die als uiting van het WPW-syndroom kan zich in de
risico van plotselinge dood (Wellens 1997).
eerste levensmaand, maar ook boven het 60ste le-vensjaar voordoen (Wellens 1997). Overigens komt
WPW ook samen met andere congenitale vitia voor,
Patiënten met boezemfibrilleren en WPW hebben een
zoals Ebstein’s anomalie (Pressley 1992).
verlengde intra-atriale geleidingstijd en een andere re-spons op verandering van de hartfrequentie dan WPW
zonder boezemfibrilleren. Drie hypothetische facto-ren voor het ontstaan van boezemfibrilleren bij WPW
Een eerste manifestatie van WPW kan plotselinge
1) de anomale connectie zelf veroorzaakt een anatomi-
dood zijn (Wellens 1997). Dit was in een serie in
sche inhomogeniteit ten gunste van het optreden van
Maastricht bij 53% van ‘plotselinge-dood-overlevers’
geleidingsstoornissen als basis voor boezemfibrilleren;
als uiting van WPW het geval (Timmermans 1995).
2) frequente episoden van cirkeltachycardieën maken
De jaarlijkse incidentie zou 0-0,6% zijn (Munger
1993). Het onderliggende mechanisme van de plot-
3) de aanwezigheid van een atriale intrinsieke ziekte
selinge dood bij WPW wordt veroorzaakt door boe-
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
Betrouwbare gegevens over de incidentie van boe-
Kortetermijnbehandeling behelst vagale manoeuvres,
zemfibrilleren bij hartfalen ontbreken echter. Hoewel
AV-knoop-blokkerende medicamenten of DC-car-
beide aandoeningen afzonderlijk de levensverwach-
dioversie. Langetermijnbehandeling bestaat uit an-
ting duidelijk bekorten, is de prognostische betekenis
tiaritmica, chirurgische of katheterablatie.
van boezemfibrilleren bij hartfalen onduidelijk. Waar-schijnlijk is de additionele betekenis bij adequate be-
handeling beperkt, hetgeen tevens een indicatie geeft
In geval van Wolff-Parkinson-White-syndroom ge-
van de relatief belangrijke rol die boezemfibrilleren
compliceerd door boezemfibrilleren kan acute con-
versie en rate control worden bereikt met procaï-namide of flecaïnide (Crijns 1989, Crozier 1992). In
noodgevallen kan adenosine worden gebruikt om de
Voor het gezamenlijk voorkomen van boezemfibril-
snelle orthodrome cirkeltachycardieën bij WPW te
leren en hartfalen zijn de volgende risicofactoren ver-
termineren. Digitalis is bij hoogrisicopatiënten (RR’-
antwoordelijk: coronair lijden, hypertensie, kleplijden,
interval <220 ms) gecontraïndiceerd.
linkerventrikelhypertrofie (op het ECG), diabetesmellitus, maar ook een combinatie van deze factoren.
Daarnaast zijn er aanwijzingen dat er een wederkerig
Medicatie die de refractaire periode doet verlengen
causaal verband bestaat tussen hartfalen en boezem-
(flecaïnide, propafenon, amiodaron) voorkomt snel-
le antegrade geleiding van boezems naar kamers bijatriale tachycardieën zoals boezemfibrilleren of -flut-
Hartfalen als oorzaak van boezemfibrilleren
ter en is effectief gebleken bij WPW (Barlett 1993,
Hartfalen is een belangrijke risicofactor voor het ont-
Kishore 1995). Dit geldt ook voor kinderen (Kishore
staan van boezemfibrilleren; dit geldt ook voor asymp-
1995). In geval van re-entrytachycardie met een lang-
tomatische linkerventrikeldisfunctie (Vaziri 1994).
zame geleiding over de accessoire bundel kunnen
Patiënten met hartfalen hebben een grote kans op re-
β-blokkers worden toegediend (Gaita 1992).
cidiefboezemfibrilleren na conversie. De ‘mechano-elektrische terugkoppeling’ speelt hierbij een belang-
rijke rol. Bij hartfalen neemt de druk in de atria toe
Katheterablatie met radiofrequentie-energie is de eer-
en daarmee de wandspanning. Hierdoor kunnen arit-
ste keuze non-farmacologische behandeling bij WPW-
mogene veranderingen optreden in elektrofysiologi-
syndroom om bypasstracts te ableren. Sinds de eerste
sche eigenschappen van de boezems, wat vooral tot
grote serie, gemeld in 1989, is de procedure verbeterd,
uiting komt in een toename van dispersie van de re-
veilig, kostenbesparend, effectief, en ze wordt goed ver-
fractaire periode (Solti 1989). Langer bestaande druk-
dragen. Chirurgische ablatie wordt toegepast bij die
belasting van de boezems kan leiden tot een structu-
patiënten die symptomen slecht verdragen en bij wie
rele vergroting van de boezems, hetgeen eveneens
RF-ablatie niet mogelijk is. Dit kan ook veilig bij jon-
boezemfibrilleren faciliteert. Ten slotte kan neuro-
ge kinderen worden toegepast, met of zonder andere
humorale activatie (sympathicotonus) aanleiding ge-
congenitale pathologie (Pressley 1992, Onoe 1993,
ven tot atriale ectopie, wat op zich een voorwaarde is
Van Hare 1997). Meer dan 90% is na katheter- of chi-
voor initiatie van boezemfibrilleren. Verhoging van
rurgische ablatie klachtenvrij (Duckeck 1993).
angiotensine II kan eveneens tot structurele veran-deringen leiden in de boezems (fibrose, collageen-
Wanneer de accessoire bundel een korte antegrade
vorming), wat ook weer boezemfibrilleren faciliteert.
atrioventriculaire geleiding heeft (<270ms), wordt ra-diofrequentie(RF)ablatie van de accessoire bundel
Boezemfibrilleren als oorzaak van hartfalen
aanbevolen. Wordt dit bij toeval bij een kind vastge-
Acuut boezemfibrilleren kan bij een preëxistent ver-
steld, dan wordt RF-ablatie uitgesteld tot de leeftijd
minderde linkerkamerfunctie manifest hartfalen uit-
van tien jaar, om een grote ablatielaesie te voorkomen
lokken. Verlies van de atriale systolische functie (atrial
kick) en irregulariteit van de hartactie zijn naast de ho-ge hartfrequentie belangrijke oorzakelijke factoren. Een langdurig snelle hartactie kan hartfalen veroor-
zaken ondanks een tevoren normale linkerkamer-functie (tachycardiomyopathie). Tachycardiomyo-
pathie kan zich zowel voordoen bij paroxysmaal, per-
Hartfalen en boezemfibrilleren zijn vooral bij oude-
sisterend als permanent boezemfibrilleren. Bij de
ren frequent voorkomende aandoeningen. De inci-
mens berust de bewijsvoering vooral op de gunstige
dentie en prevalentie van hartfalen nemen toe met de
effecten van His-ablatie op de linkerkamerfunctie bij
leeftijd, evenals die van boezemfibrilleren (Wolf
medicamenteus onbehandelbaar boezemfibrilleren
1996). Bij een groot aantal patiënten met hartfalen
(Heinz 1992, Rodriguez 1993). Echter, ook bij me-
komt boezemfibrilleren voor (prevalentie tot 35%).
dicamenteus adequate rate control kan boezemfibril-
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
naast is behandeling met digoxine aangewezen (‘klas-sieke indicatie’). Vaak zal hiermee echter geen ade-
quate regulatie van de hartfrequentie worden verkre-gen en is aanvullende medicamenteuze behandelingnoodzakelijk. Gegeven de belangrijke rol van het sym-
pathisch zenuwstelsel in de interactie tussen hartfa-
len en boezemfibrilleren, gaat de voorkeur dan uitnaar een β-blokker boven een calciumantagonist. Middels 24-uurs ambulante elektrocardiografie (Hol-
ter) en/of inspanningsonderzoek kan vervolgens wor-den gecontroleerd of de hartfrequentie inderdaadadequaat is gereguleerd, vooral bij geringe inspan-
ning. Gestreefd dient te worden naar een hartfre-
quentie in rust van 90 sl/min en bij geringe inspan-
ning (dagelijkse activiteiten) 110 sl/min. Ontstolling
met een coumarinederivaat behoort tot de stan-daardbehandeling. Indien patiënt aldus optimaal isbehandeld, kan met conversie worden gepoogd si-
nusritme te herstellen om verdere verbetering van de
pompfunctie te bewerkstelligen. Indien van herstelvan sinusritme veel wordt verwacht, moet amiodaronworden overwogen. Vanwege de trage farmacokine-tiek moet amiodaron een aantal weken voor een car-
dioversie worden gegeven. ‘Spontane’ conversie kan
in een aantal gevallen optreden. Een bijkomend voor-
deel is dat amiodaron de hartfrequentie bij boezem-
Figuur 2. Behandeling boezemfibrilleren en hartfalen.
fibrilleren kan reguleren. Indien ondanks al dezemaatregelen het boezemfibrilleren persisteert en dehartfrequentie te hoog blijft, kan voor een niet-me-
leren de linkerventrikelfunctie op termijn aantasten.
dicamenteuze optie worden gekozen, te weten
Onvoldoende regulatie van hartfrequentie bij gerin-
katheterablatie van de bundel van His met pacema-
ge inspanning door excessieve sympathicusactivatie
kerimplantatie. In uitzonderlijke gevallen kan His-
zou daarbij een rol kunnen spelen. Tevens zijn er aan-
ablatie ook worden overwogen bij persisterend boe-
wijzingen dat depletie van het atriale natriuretisch
zemfibrilleren met adequate rate control, waarbij re-
peptide (ANP) door structurele beschadiging van de
gulering van de hartactie van belang wordt geacht.
boezems bij boezemfibrilleren kan optreden, waar-door bestaand hartfalen kan verergeren.
BehandelingDe behandeling van patiënten met hartfalen en boe-
Boezemfibrilleren na coronaire revascularisatie is een
zemfibrilleren dient zoveel mogelijk gericht te zijn op
van de meest voorkomende complicaties: 5-40% in de
de onderliggende oorzaak. Dit betekent dat eventu-
eerste drie postoperatieve dagen (Frost 1992, Kolve-
eel coronair lijden, hypertensie en kleplijden optimaal
kar 1997). Ook na minimaal invasieve coronair chi-
dienen te worden behandeld. De volgende overwe-
rurgie komt postoperatief boezemfibrilleren, zij het
ging is het juiste moment van (herstel van sinusritme
in mindere mate (14%), voor (Breeuwsma 1997). Na
middels) conversie. Voor vroege conversie pleit dat
klepchirurgie is een incidentie tot 50% beschreven.
langer bestaand boezemfibrilleren op zich is geasso-
Verlies van de atrial kick heeft nadelige gevolgen voor
cieerd met een hogere kans op recidiefboezemfibril-
de hemodynamiek. Tevens is er een zeker risico van
leren door elektrofysiologische veranderingen en ver-
trombo-embolieën. Daarnaast leidt postoperatief boe-
groting van de boezems. Een argument tegen pri-
zemfibrilleren tot een verlengde opnameduur, zowel
maire conversie is de hoge recidiefkans in het geval van
op de intensive care als de verpleegafdeling (Aranki
onbehandeld of onvoldoende behandeld hartfalen.
Bovendien zijn antiaritmica voor het behoud van si-nusritme in deze situatie vaak ineffectief en zelfs ge-
vaarlijk (negatieve inotropie, proaritmie) (Flaker
Een aantal factoren, vaak in combinatie, is verant-
1992). Het is derhalve in het algemeen te adviseren
woordelijk voor postoperatief boezemfibrilleren:
eerst het hartfalen te behandelen. Hiervoor gelden degebruikelijke adviezen met als eerste keus diuretica en
ACE-remmers (Van den Berg 1995) (figuur 2). Daar-
Hypokaliëmie, hypomagnesiëmie en gebruik van lis-
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
diuretica zouden een hogere kans op postoperatief
boezemfibrilleren geven (Gaylard 1996, Jensen 1996).
Boezemfibrilleren komt bij kinderen met congeni-
Stenosen in de SA-nodale en AV-nodale takken zou-
tale vitia slechts zelden voor, zelfs wanneer er sprake
den vaker voorkomen bij patiënten die postoperatief
is van ernstige pathologie waardoor de boezems di-
boezemfibrilleren ontwikkelen (Kolvekar 1997).
lateren of hypertrofiëren. Wanneer deze kinderen on-der een belangrijke vorm van stress geraken, zoals een
operatie, kan boezemfibrilleren (ook dan zelden!)
Preoperatief boezemfibrilleren, hoge leeftijd, manne-
voorkomen. Bij de volwassen leeftijd echter komt
lijk geslacht, hartfalen en een lange aortakleptijd zijn
boezemfibrilleren met toename van de leeftijd wel
van voorspellende waarde op postoperatief optreden
voor, zodra de kamer faalt en de drukbelasting van
van boezemfibrilleren en permanent worden van boe-
de al chronisch gedilateerde atria toeneemt. Met an-
zemfibrilleren (Mathew 1996, Stahle 1997).
dere woorden: elke laesie die hemodynamisch een be-langrijke links-rechtsshunt veroorzaakt, predispo-
neert tot boezemritmestoornissen (Ellison 1979). Het natuurlijk beloop van chirurgisch gecorrigeer-
A. Op het moment van optreden van de ritme-
de vitia op adolescentenleeftijd is nog onbekend
Bij volwassenen van middelbare leeftijd komt boe-
In geval van boezemfibrilleren met hemodynamische
zemfibrilleren bij een atriumseptumdefect (ASD)
collaps na hartchirurgie is DC-cardioversie geïndi-
veelvuldig voor, en wordt soms gezien bij ventrikel-
septumdefect (VSD) of open ductus arteriosus (Bo-talli) met een grote links-rechtsshunt. Boezemfibril-
leren wordt gezien bij volumebelaste (gedilateerde)
Voor chemische conversie van postoperatief boezem-
linkerboezem (VSD, open ductus Botalli, verworven
fibrilleren zijn flecaïnide en propafenon (i.v.) zeer ef-
mitralispathologie, congenitale linker atrioventricu-
fectief, in tegenstelling tot sotalol en disopyramide.
laire klepinsufficiëntie met ostium primum-defect,
Verapamil en digitalis zijn niet effectief (Groves 1991).
gecorrigeerde transpositie van de grote vaten en mi-tralisprolaps), terwijl boezemflutter bij de volume-
Voor rate control bij stabiele hemodynamiek zijn me-
belaste (gedilateerde) rechterboezem, ASD of tri-
toprolol, diltiazem en esmolol (i.v.) effectief. Indien
cuspidalisatresie (Ebstein) voorkomt. Boezemfibril-
boezemfibrilleren persisteert, kan op de vijfde tot ze-
leren wordt ook gezien als late postoperatieve com-
vende postoperatieve dag electieve cardioversie wor-
plicatie na chirurgische correctie van een congenitaal
den toegepast. Dit is het moment waarop de sympa-
vitium, met name wanneer de SA-knoop of diens
thicotonus minder is en het pericard en mediastinum
bloedvoorziening daarin betrokken is (Mustard) (El-
tot rust komen. Na de cardioversie is het raadzaam om
preventief gedurende ten minste vier weken door tegaan met antiaritmica. Patiënten met een hoog risi-
co van boezemfibrilleren en die waarbij reeds pre-operatief boezemfibrilleren bestond, moeten vaak lan-
ger met antiaritmica worden behandeld.
Voor chemische conversie en rate control gelden derichtlijnen zoals eerder beschreven bij niet-congeni-
De literatuur is controversieel over de gunstige pre-ventieve werking van β-blokkers (Suttorp 1990, Frost
B. Non-farmacologische behandeling
1992, Paul 1997). Een lage dosis β-blokker of sotalolzou de kans op postoperatief boezemfibrilleren met 14
resp. 19% reduceren (Suttorp 1990). Derhalve wordt
aanbevolen om propranolol 40 mg/dag, metoprolol50 mg/dag of sotalol 120 mg/dag voor te schrijven
voor preventie van postoperatief boezemfibrilleren.
1. Met cryoablatielaesies zou een eenvoudige en ef-
Ook magnesium en een lage dosis amiodaron zouden
fectieve methode zijn voor boezemfibrilleren met
effectief zijn (Fanning 1991, Butler 1993).
congenitale vitia, zoals ASD en Ebstein bij kinde-ren en adolescenten (Lin 1996, Sueda 1997).
2. Cox’ maze procedure tegelijk met chirurgische
Hiervoor gelden de eerder beschreven richtlijnen zo-
correctie van een ASD zou de kwaliteit van leven
beduidend verbeteren (Sandoval 1996).
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
Transoesofageaal pacen om atriale flutter te termine-
Hierbij is er veelal sprake van onderliggende structu-
ren, kan veilig worden toegepast bij kinderen en is in
rele hartziekte (met name ischemische hartziekte). De
71% van de gevallen effectief. Deze methode kan ook
aanvallen treden overdag op en worden uitgelokt
poliklinisch worden toegepast (Rhodes 1995).
door stress, inspanning, thee, koffie of alcoholgebruik. De aanvallen zijn vaak spontaan terminerend. PacemakerimplantatiePacemakerbehandeling verdient in geval van moei-
Pauzeafhankelijk boezemfibrilleren
lijk behandelbaar boezemfibrilleren ook een plaats in
Dit is boezemfibrilleren optredend bij het sick-sinus
de behandeling van boezemfibrilleren bij congenita-
Allessie MA, Lammers WJEP, Bonke FIM, Hollen SJ. Experi-
Over antistolling bij boezemfibrilleren en congenita-
mental evaluation of Moe’s multiple wavelet hypothesis of atrial
le vitia is weinig bekend. Het is raadzaam om de eer-
fibrillation. In: Zipes DP, Jalife J, eds. Cardiac electrophysiology
der vermelde richtlijnen voor antistolling ook bij deze
and arrhythmias. New York: Grune & Stratton, 1985:265-75.
Alpert MA, Curtis JJ, Sanfelippo JF, Flaker GC, Walls JT, Muker-
groep toe te passen, zoals beschreven bij niet-conge-
ji V, et al. Comparitive survival after permanent ventricular and
dual chamber pacing for patients with chronic high degree atrio-
Na chirurgische correctie van een congenitaal vitium
ventricular block with and without preexistent congestive heart fail-ure. J Am Coll Cardiol 1986;7:925-32.
heeft 32% van de patiënten in de vroege postopera-
Anderson JL, Gilbert EM, Alpert BL, Henthorn RW, Waldo AL,
tieve fase en 37% na zeven dagen na de operatie boe-
Bhandari AK, et al. Prevention of symptomatic recurrences of par-
zemfibrilleren. De mortaliteit bij het vroeg optredend
oxysmal atrial fibrillation in patients initially tolerating antiar-
boezemfibrilleren bleek zeer hoog te zijn. Bij 86% van
rhythmic therapy. A multicenter, double-blind, crossover study offlecainide and placebo with transtelephonic monitoring. The
deze groep was er sprake van een rechteratriumob-
Flecainide Supraventricular Tachycardia Study Group. Circulation
structie. Deze groep moet met orale antistolling wor-
Anderson JL, Platt ML, Guarnieri T, Fox TL, Maser MJ, PritchettELC. Flecainide acetate for paroxysmal supraventricular arrhyth-mias. The Flecainide Supraventricular Tachycardia Study Group. Am J Cardiol 1994;74:578-84.
Aranki SF, Shaw DP, Adams DH, Rizzo RJ, Couper GS, Vliet MVander, et al. Predictors of atrial fibrillation after coronary arterysurgery: current trends and impact on hospital resources. Circula-
Aanvalsgewijs optredend boezemfibrilleren, met een
Atrial Fibrillation Investigators. Risk factors for stroke and effica-
duidelijk begin en einde, van korte duur (meestal kor-
cy of antithrombotic therapy in atrial fibrillation. Analysis of pool-ed data from five randomized controlled trials. Arch Intern Med
ter dan twee dagen), en veelal spontaan terminerend
(of snel chemisch (antiaritmica) te termineren.
Attuel P, Childers RW, Cauchemez B, Poveda J, Mugica J, Cou-mel P. Failure in rate adaptation of the atrial refractory period: its
relationship to vulnerability. Int J Cardiol 1982;2:179-97.
Bartlett TG, Friedman PL. Current manangement of the Wolff-
Boezemfibrilleren van langere duur (meestal langer
Parkinson-White syndrome. J Card Surg 1993;8:503-15.
dan twee dagen), niet spontaan terminerend, maar
Benjamin EJ, Levy D, Vaziri SM, D’Agostino RB, Belanger AJ,
wel te termineren met elektrische cardioversie (meest
Wolf PA. Independent risk factors for atrial fibrillation in a popu-lation-based cohort. The Framingham Heart study. JAMA
Berg MP van den, Crijns HJGM, Gosselink AT, Broek SA van den,
Hillege HJ, Veldhuisen DJ van, et al. Chronotropic response toexercise in patients with atrial fibrillation: relation to functional
Chronisch boezemfibrilleren, zonder mogelijkheid
tot herstel van sinusritme. De behandeling bestaat uit
Berg MP van den, Crijns HJGM, Veldhuisen DJ van, Griep N,
Kam PJ de, Lie KI. Effects of lisinopril in patients with heart fail-ure and chronic atrial fibrillation. J Card Fail 1995;1:355-63.
Bjerkelund CJ, Orning OM. The efficacy of anticoagulant thera-
py in preventing embolism related to D.C. electrical cardioversion
Dit type begint vaak ’s nachts en stopt in de ochtend,
of atrial fibrillation. Am J Cardiol 1969;23:208-16.
begint ook na inspanning en na stress, of tijdens de
Black IW, Fatkin D, Sagar KB, Khandheria BK, Leung DY, Gal-loway JM, et al. Exclusion of atrial thrombus by transesophageal
maaltijd of bij alcoholgebruik. Meestal is er geen on-
echocardiography does not preclude embolism after cardioversion
derliggende structurele hartziekte. Het pathofysio-
of atrial fibrillation. A multicenter study. Circulation 1994;89:
logische mechanisme kan gerelateerd zijn aan een
vagaal geïnduceerde verkorting van de atriale refrac-
The Boston Area Anticoagulation Trial for Atrial Fibrillation In-vestigators. The effect of low-dose warfarin on the risk of stroke
taire periode. Boezemfibrilleren van het vagale type
in patients with nonrheumatic atrial fibrillation. N Engl J Med
treedt vaker op bij mannen dan vrouwen, meestal op
de leeftijd van 30-50 jaar, en gaat slechts zelden over
– Breeuwsma HA, Boonstra PW, Grandjean JG, Mariani MA.
Minimaal invasieve coronaire bypasschirurgie; de eerste klinische
ervaringen in het Academisch Ziekenhuis Groningen. Ned Tijd-schr Geneeskd 1997;141:1145-8.
De Nederlandse Richtlijnen Boezemfibrilleren
Bromberg BI, Lindsay BD, Cain ME, Cox JL. Impact of clinical
Ezekowitz MD, Bridgers SL, James KE, Carliner NH, Colling CL,
history and electrophysiologic characterization of accessory path-
Gornick CC, et al. Warfarin in the prevention of stroke associated
ways on management strategies to reduce sudden death among
with nonrheumatic atrial fibrillation. N Engl J Med 1992;327:
children with Wolff-Parkinson-White syndrome. J Am Coll Car-
Falk RH. Flecainide-induced ventricular tachycardia and fibrilla-
Brugada R, Tapscott T, Czernuszewicsz GZ, Marian AJ, Iglesias
tion in patients treated for atrial fibrillation. Ann Intern Med 1989;
A, Mont L, et al. Identification of a genetic locus for familial atrial
fibrillation. N Engl J Med 1997;336:905-11.
Fanning WJ, Thomas CS Jr, Roach A, Tomichek R, Alford WC,
Burke RP, Horvath K, Landzberg M, Hyde P, Collins JJ Jr, Cohn
Stoney WS Jr. Prophylaxis of atrial fibrillation with magnesium sul-
LH. Long-term follow up after surgical repair of ostium primum
fate after coronary artery bypass grafting. Ann Thorac Surg
atrial septal defects in adults. J Am Coll Cardiol 1996;27:696-9.
Butler J, Harriss DR, Sinclair M, Westaby S. Amiodarone prophy-
Flaker GC, Blackshear JL, McBride R, Kronmal R, Halperin JL,
laxis for tachycardias after coronary artery surgery: a randomised,
Hart RG, on behalf of the Stroke Prevention in Atrial Fibrillation
double blind, placebo controlled trial. Br Heart J 1993;70:56-60.
Investigators. Antiarrhythmic drug therapy and cardiac mortality
Camm AJ, Katritsis D. Ventricular pacing for sick sinus syndrome
in atrial fibrillation. J Am Coll Cardiol 1992;20:527-32.
– a risky business? Pacing Clin Electrophysiol 1990;13:695-9.
Fresco C, Proclemer A, on behalf of the PAFIT-2 Investigators.
Carson PE, Johnson GR, Dunkman WB, Fletcher RD, Farrell LL,
Management of recent onset atrial fibrillation. Eur Heart J 1996;
Cohn JN. The influence of atrial fibrillation on prognosis in mild
to moderate heart failure: the V-HeFT Studies. The V-HeFT VA
Frost L, Molgaard H, Christiansen EH, Hjortholm K, Paulsen PK,
Cooperative Studies Group. Circulation 1993;87(Suppl 6):VI102-
Thomsen PE. Atrial fibrillation and flutter after coronary artery by-
pass surgery: epidemiology, risk factors and preventive trials. Int J
Carlsson J, Tebbe U, Rox J, Harmjanz D, Haerten K, Neuhaus K-
L, et al, for the ALKK-Study group. Cardioversion of atrial fibril-
Gaita F, Giustetto C, Ricardi R, Brusca A. Wolff-Parkinson-White
lation in the elderly. Am J Cardiol 1996;78:1380-4.
syndrome. Identification and management. Drugs 1992;43:185-
Cheitlin MD, Alpert JS, Armstrong WF, Aurigemma GP, Beller
GA, Bierman FZ, et al. ACC/AHA Guidelines for the Clinical Ap-
Gallagher MM, Camm AJ. Classification of atrial fibrillation [edi-
plication of Echocardiography. A report of the American College
torial]. Pacing Clin Electrophysiol 1997;20:1603-5.
of Cardiology/American Heart Association Task Force on Prac-
Gaylard E. Changing incidence of atrial fibrillation following cor-
tice Guidelines (Committee on Clinical Application of
onary artery bypass grafting: a retrospective analysis. Br J Clin Pract
Echocardiography). Developed in collaboration with the Ameri-
can Society of Echocardiography. Circulation 1997;95:1686-744.
Gelder IC van, Crijns HJGM, Blanksma PK, Landsman MLJ,
Chung KY, Walsh TJ, Massie E. Wolff-Parkinson-White syndrome.
Posma JL, Berg MP van den, et al. Time course of hemodynamic
changes and improvement of exercise tolerance after cardioversion
Collins LJ, Silverman DI, Douglas PS, Manning WJ. Cardiover-
of chronic atrial fibrillation unassociated with cardiac valve disease.
sion of nonrheumatic atrial fibrillation. Reduced thromboembo-
lic complications with 4 weeks of precardioversion anticoagulation
Gelder IC van, Crijns HJGM, Tieleman RG, Brugemann J, Kam
are related to atrial thrombus resolution. Circulation 1995;92:160-
PJ de, Gosselink AT, et al. Chronic atrial fibrillation. Success of
serial cardioversion therapy and safety of oral anticoagulation. Arch
Connolly SJ, Laupacis A, Gent M, Roberts RS, Cairns JA, Joyner
C. Canadian Atrial Fibrillation Anticoagulation (CAFA) Study. J
Godtfredsen J. Atrial fibrillation. Etiology, course and prognosis.
A follow-up study of 1212 cases [thesis]. Copenhagen: Universi-
Coplen SE, Antman EM, Berlin JA, Hewitt P, Chalmers TC. Ef-
ficacy and safety of quinidine therapy for maintenance of sinus
Goette A, Honeycutt C, Langberg JJ. Electrical remodeling is me-
rhythm after cardioversion. A meta-analysis of randomized control
diated by intracellular calcium overload [abstract]. J Am Coll Car-
trials. Circulation 1990;82:1106-16.
Coumel P, Attuel P, Lavallee JP, Flammang D, Leclercq JF, Slama
Gosselink ATM, Crijns HJGM, Hamer JPM, Hillege H, Lie KI.
R. Syndrome d’arythmie auriculaire d’origine vagale. Arch Mal
Changes in atrial dimensions after cardioversion: role of mitral valve
disease. J Am Coll Cardiol 1993;22:1666-72.
Crozier I. Flecainide in the Wolff-Parkinson-White syndrome. Am
Gosselink ATM, Crijns HJ, Gelder IC van, Hillige H, Wiesfeld
ACP, Lie KI. Low-dose amiodarone for maintenance of sinus
Crijns HJGM, Gosselink ATM, Gelder IC van, Wiesfeld ACP, Berg
rhythm after cardioversion of atrial fibrillation or flutter. JAMA
MP van den, Tuininga YS, et al. Drugs after cardioversion to pre-
vent relapses of chronic atrial fibrillation. In: Kingma JH, Hemel
Grogan M, Smith HC, Gersh BJ, Wood DL. Left ventricular dys-
NM van, Lie KI, eds. Atrial fibrillation, a treatable disease? Dor-
function due to atrial fibrillation in patients initially believed to
drecht: Kluwer Academic Publishers 1992:105-48.
have idiopathic dilated cardiomyopathy. Am J Cardiol 1992;69:
Mei T. Liu, PharmD, BCPP Education and Training Jul 2005 – Jun 2006 Residency Director: Suzanne Cala, PharmD, BCPP University of North Carolina Hospitals, Chapel Hill, NC Pharmacy Practice Residency Residency Director: Eric Hola, RPh, MS, MLS Doctor of Pharmacy Ernest Mario School of Pharmacy Rutgers, The State University of New Jersey , Piscataway, NJ Licensure Aug 20
clinical review Update on the Treatment of Acne Vulgaris Kimberly W. Lai, BS, and Mary Gail Mercurio, MD abstract Four major factors associated with the pathogenesis of • Objective: To provide an evidence-based review of acne are increased sebum production, follicular hyperkera-tinization, Propionibacterium acnes proliferation, and inflam-• Methods: Review of the lite